Armeense kwestie
De geschiedenis van de Armenen in de Ottomaanse rijk voert terug naar 1071, het jaar waarin de Armeniërs onder het gezag van de Sjeldjoeken kwamen. Hoewel de Armeniërs van veel vrijheid genoten onder de Sjeldjoeken, bereikte het pas zijn hoogtepunt onder het gezag van Fatih Sultan Mehmet, de Ottomaanse sultan die in 1453 Constantinopel had veroverd. Fatih Sultan Mehmet, had een verklaring afgegeven aan de Armeniërs dat de oprichting van de Armeense Patriarch mogelijk maakte. Dit betekende dat de Patriarch bevoegd was om geld te verzamelen, huwelijken te voltrekken en gevangenisstraffen uit te delen onder de Armeniërs. Tot het einde van de negentiende eeuw maakten de Armeniërs een gouden periode door. Ze waren vrijgesteld van dienstplicht en gedeeltelijk vrijgesteld van belasting. Ze vormden een welvarende laag van de bevolking. Ook hebben ze de kans gekregen om hoge functies te bekleden in handel, ambachten en zelfs in het bestuur van het Ottomaans rijk.
HET BEGIN
Het begin van de verslechtering van de Turks – Armeense relatie voert terug naar de tijd dat de Ottomaanse Rijk in staat van verval en al lang zijn glorietijd voorbij was. Ook voor andere minderheden binnen zijn eigen grenzen was het Ottomaanse rijk altijd erg tolerant geweest. Zo had het Ottomaanse rijk de joden die vluchten voor de Spaanse inquisitie met open armen ontvangen. In de vierhonderd jaar na hun “ontvangst” in het Ottomaanse rijk was de joodse gemeenschap gegroeid tot een welvarende laag van de bevolking. Het beleid van partiële autonomie verlenen aan minderheden zorgde ervoor dat het Ottomaanse rijk zeshonderd jaar staande kon blijven. Voor de westerse landen, die graag hun territoriale machten wilden uitbereiden, was de Ottomaanse Rijk tot dan toe altijd het grootste struikelblok geweest. Ze beseften erg goed dat de enige manier om het Ottomaanse rijk tot haar knieën te dwingen, om de minderheden die onder het gezag van het Ottomaanse rijk leefden zover te krijgen dat ze in opstand zouden komen tegen het Rijk.
ARMEENSE OPSTANDEN EN MASSASLACHTINGEN
De activiteiten op dit gebied werden al snel georganiseerd door middel van de consulaten en de vele missionaris scholen die toen in vele getallen opeerden in het oosten van het Rijk. De missionarisscholen die de hoop van het bekeren van de armenenen tot het protestants geloof verloren hadden werkten nu met volle macht om het nationalisme en revolutionisme tussen de Armenen aan te wakkeren. Deze activiteiten begonnen na enige tijd al hun vruchten af te werpen. De eerste opstand was in Erzurum in 1890, gevolgd door de Kumkapi manifestatie, Kayseri, Yozgat, Çorum , Merzifon, Sasoon opstanden, de Bab-i ali manifestatie, de Zeytun en Van opstanden, de bezetting van de Ottomaanse bank, de aanslag poging op Sultan Abdulhamit en de 1909 Adana opstand. Als gevolg van deze opstanden zijn er in 1914 tijdens de Zeytun opstand 100, tijdens de 1915 opstand 3000 en gedurende 1914-1915 Mus opstand ongeveer 20 000 Turken omgekomen door Armeense slachtingen.
DE EERSTE WERELD OORLOG
De ergste gevallen van massaslachtingen door toedoen van Armeniërs zijn gebeurt tijdens de eerste wereld oorlog. Tijdens deze periode hebben Armeniërs gespioneerd voor de Russen, niet gereageerd op en gevlucht voor de oproep van dienstplicht. Diegenen die zich wel hadden aangemeld zijn nadat ze de beschikking kregen over wapen overgestapt naar de Russen en massaal gecollaboreerd met de vijand. De Armeense guerrilla’s die nog aan het begin van de oorlog Turkse troepen aanvielen, hebben door aanvallen op Turkse dorpen veel toegebracht aan de civiele bevolking. Bijvoorbeeld is de bevolking van het dorpje Zeve gelegen in Van met man, vrouw, kinderen en bejaarden totaal afgeslacht door Armeniërs.
DE DEPORTATIE WET, DE TOEPASSING EN DE ZOGENAAMDE ARMEENSE GENOCIDE
Ondanks alle goede bedoelingen van het Ottomaanse Rijk, bleef het aantal Armeense gebeurtenissen, de aanvallen op weerloze vrouwen en kinderen stijgen. Ook moesten de strijdkrachten op verschillende fronten tegelijk vechten. Door al deze gebeurtenissen ontstond de noodzaak om het gebied achter de fronten veilig stellen om te voorkomen dat plaatselijke opstanden zouden leiden tot massale collaboraties met de vijand.
Met deze doel op het oog werden op 24 april alle Armeense comités gesloten en 2345 bestuursleden gearresteerd onder beschuldiging van activiteiten tegen de staat. De datum 24 april, dat Armeniërs elk jaar als de dag van herinnering van de Armeense genocide hanteren, heeft dus met deze gebeurtenis te maken en niet met de deportaties. De sluiting van de comités, de arrestatie van de bestuursleden en sommige terroristen heeft de situatie niet verbeterd maar juist verslechterd. De Ottomaanse overheid heeft als laatste humane oplossing besloten om op 27 mei 1915 een deportatie – en vestigingswet uit te brengen dat inhield dat de Armeense bevolking en de personen die tegen de staat hadden gespioneerd van het oorlogsgebied te deporteren naar en vestigen in gebieden ver buiten het oorlogsgebied.
Degenen die gedwongen moesten verhuizen, werden binnen de grenzen van het rijk naar Ordu-Kastamonu, Malatya-Maras, Diyarbakir-Urfa-Adana en Syrië-Irak gestuurd. Het staat met officiële staatsdocumenten vast dat tot eind oktober 1916 totaal 702 900 mensen gedwongen moesten verhuizen. Volgens officiële data was het aantal Armeniërs 1.234.671. Dit getal is volgens de Armeense Patriarch 2.5 miljoen, volgens de Armeense delegatie tijdens het verdrag van Lausanne 2.2 miljoen, volgens het Franse gele boek 1.5 miljoen, Volgens de Britannica 1.5 miljoen en volgens Engelse data 1 miljoen. Gezien de data hierboven gegeven data en het feit dat ten hoogste 700.000 mensen gedwongen moesten verhuizen, kan het nooit waar zijn dat, zoals de Armeniërs het beweren, 2 tot 3 miljoen Armeniërs zijn gestorven.
VRAAG 1
WAS OOST ANATOLIE HET ORIGINELE THUISLAND VAN DE ARMENIERS?
Zelfs Armeense historici zijn het niet eens over deze kwestie. Laten wij eens kijken naar enkele van hun tegenstrijdige theorieën in het licht van de geschiedenis van Anatolië.
1. De Bijbelse Noach theorie: volgens deze theorie stammen de Armeniërs af van Hayk, de achter-achter kleinzoon van de Bijbelse patriarch Noach. Aangezien de Ark van Noach volgens de overlevering op de berg Ararat ligt, zijn de aanhangers van deze theorie tot de conclusie gekomen dat Oost Anatolië het originele thuisland van de Armeniërs moet zijn en zij voegen hier nog aan toe dat Hayk ongeveer vierhonderd jaar lang heeft geleefd en dat zijn rijk zich uitstrekte tot Babylon. Deze theorie is echter geheel gebaseerd op fabels en niet op enig wetenschappelijk bewijs en verdient dus geen verdere beschouwing. De historicus Auguste Carrière maakt korte metten met deze theorie door te stellen dat hij geheel berust op informatie van een paar Armeense historici, waarvan het grootste gedeelte geheel verzonnen is. (1)
2. De Urartu theorie: Sommige Armeniërs beweren dat zij behoorden tot het volk van de Urarten, dat rond 3000 v.C. in Oost Anatolië leefde tot het werd verslagen en uitgeroeid door de Meden. Hoewel ook de Lydiërs aanspraak maakten op het gebied, viel het uiteindelijk geheel in handen van de Meden. Ook deze bewering is ongefundeerd. In geen enkele vorm is de benaming ‘Armeens’ of ‘Armeniërs’ terug te vinden in geschreven teksten van Anatolië uit die tijd, en ook bestaat er geen enkele overeenkomst tussen de Armeense taal en de taal van de Urarten. Terwijl eerstgenoemde deel uitmaakt van de Satem groep van Indo Europese talen, behoort laatstgenoemde tot de Oeral-Altaïsche taalgroep. Ook waren er geen culturele overeenkomsten. De meest recente archeologische vondsten in het gebied van Erzurum ondersteunen overduidelijk deze conclusies. Er is daarom geen enkel bewijs voor de theorie dat de Urarten Armeniërs waren.
3. De Thracië-Phrygië theorie: volgens deze theorie die zeer populair is bij Armeense historici, stammen de Armeniërs af van de Thracië-Phrygië groep, die zijn oorsprong vindt op het Balkan schiereiland en die, onder druk van de Illyriërs, naar Oost Anatolië is getrokken in de zesde eeuw v.C.. Deze theorie is gebaseerd op het feit dat de naam Armeniërs voor de eerste maal wordt vermeld in de Behistan inscriptie van de Medische (Perzische) keizer Darius in het jaar 521 v.C.: “Ik heb de Armeniërs verslagen”. Mocht men deze theorie aanhangen, dan moge duidelijk zijn dat zij in tegenspraak is met de Noach- en de Urarten theorieën en deze als onwaar verwerpen.
4. De Zuid Kaukasië theorie: Volgens deze theorie zijn de Armeniërs qua ras en cultuur verwant aan de Zuid Kaukasische volkeren en zouden dus afkomstig zijn uit de Kaukasus. Deze theorie wordt echter alleen gesteund door het feit dat Darius de Armeniërs in de Kaukasus versloeg. De Armeniërs zijn in het geheel niet verwant aan het Kaukasische ras.
5. De Turan theorie: Volgens sommige Armeniërs wijzen overeenkomsten van bepaalde elementen in de Armeense taal en cultuur op een verwantschap met die van Turkse en Azerbeidjaanse stammen in de Kaukasus, maar bewezen is dit niet.
Mocht er al een van deze theorieën juist zijn, wat zo goed als zeker is, is dat de Armeniërs niet afkomstig zijn uit Anatolië, en ook hebben zij daar niet, zoals zij zelf zeggen, drie- of vierduizend jaar geleefd. De reden waarom zij met deze theorieën naar buiten komen is om hun claim dat de Turken hen uit hun thuisland, waar zij reeds duizenden jaren leefden, hebben verdreven, kracht bij te zetten. De feiten weerspreken dit echter.
VRAAG 2
HEBBEN DE TURKEN HET LAND VAN DE ARMENIERS MET GEWELD INGENOMEN?
Het gebied waar de Armeniërs enige tijd hebben gewoond is nimmer door hen geregeerd als een onafhankelijke, soevereine staat. En ook al is er bewijs dat Armeniërs in dit gebied geleefd hebben, blijft het een feit dat, sedert de vroegste tijden, dit gebied onder de heerschappij van anderen is geweest. Van 521 tot 344 v.C. was het een Perzische provincie. Van 334 tot 215 v.C. was het een deel van het Macedonische Rijk. Van 215 tot 190 v.C. heersten de Selephkieten over het gebied. Van 190 tot 220 n.C. was het dan weer in handen van het Romeinse Rijk dan weer in handen van de Parthen. Vanaf 220 tot het begin van de vijfde eeuw was het gebied een provincie van de Sassanieden, en daarna behoorde het tot Byzantium tot aan de zevende eeuw. Van de zevende tot de tiende eeuw was het gebied in handen van de Arabieren. In de tiende eeuw kwam het weer onder heerschappij van Byzantium en uiteindelijk, in de elfde eeuw, onder die van de Turken.
De Armeniërs die in dat gebied onder de heerschappij van deze verschillende rijken hebben geleefd, hebben nooit een soort onafhankelijke of verenigde Armeense staat gehad. Ten hoogste hebben enkele adellijke Armeense families als feodale vazallen van naburige vorsten bepaalde districten beheerd, als een bufferzone tussen de hen omringende machtige rijken. De meeste van deze Armeense “vorstendommen” waren dus eenvoudigweg gesticht door plaatselijke Armeense edelen binnen hun eigen feodale gebied of door de hen omringende rijken, die zodoende zichzelf verzekerden van hun militaire steun. Het beste voorbeeld hiervan was de familie Baghratid, lange tijd door nationalistische Armeense geschiedkundigen naar voren geschoven als een voorbeeld van hun historische onafhankelijkheid, terwijl in feite deze familie aangesteld was door de Arabische Kalief om dit gebied te beheren. Bovendien wil het feit dat menige van de ‘Armeense’ families, die zich vorsten noemden in die tijd, eerder van Perzische dan van een Armeense afkomst waren. Het feit dat deze vorstendommen geen soort van onafhankelijke natie vormden blijkt uit de verklaring van de Armeense geschiedkundige Kevork Aslan:
“De Armeniërs leefden als plaatselijke notabelen. Er was geen gevoel van nationale eenheid. Zij hadden onderling geen politieke banden. De enige betrekkingen die zij hadden waren die met de naburige notabelen. Als er al nationale gevoelens bestonden, dan waren die slechts plaatselijk.“(2)
De Armeense vorstendommen hebben eeuwenlang voortbestaan, dit onder de overheersing van verschillende grote rijken en staten, vaak de ene zijde tegen de andere uitspelend als hiermee hun eigen belangen gediend waren, waardoor de Armeniërs door de eigentijdse historici fel werden bekritiseerd, zoals bijvoorbeeld door de Romeinse geschiedschrijver Tacitus, die in zijn Annalium Liber schrijft dat:
“de Armeniërs steeds van positie veranderen ten opzichte van Rome en het Perzische Rijk, dan weer steunen zij de een, dan weer de ander“, en hij eindigt met de conclusie dat zij “een eigenaardig volk” zijn.
Als een gevolg van deze omstandigheden; hun gebrek aan eenheid en kracht, hun onvermogen om een echte staat te scheppen, hun zwakke positie ten opzichte van hun buren -wat er toe leidde dat het gebied waar zij leefden een constant strijdtoneel was tussen machtigere heersers- werden zij vaak gedeporteerd of vertrokken zij vrijwillig uit de gebieden waar zij eerst leefden toen zij hun opwachting maakten in de geschiedenis. Op de vlucht voor de Perzen kwamen zij aldus in Centraal Anatolië terecht, waar zij zich vestigden in de buurt van Kayseri. Door de Sassanieden werden zij gedeporteerd naar Centraal Perzië (Iran), door de Arabieren naar Syrië en het Arabisch schiereiland, door de Byzantijnen naar Centraal Anatolië en Istanboel, Thracië, Macedonië, Bulgarije, Roemenië, Hongarije, Transylvanië en de Krim. Tijdens de kruistochten trokken zij naar Cyprus, Kreta en Italië. Op de vlucht voor de Mongolen vestigden zij zich in Kazan en Astrakan in Centraal Azië, en tenslotte werden zij door de Russen uit de Krim en de Kaukasus gedeporteerd naar het binnenland van Rusland. Door deze eeuwenlange deportaties en volksverhuizingen, leefden de Armeniërs over een wijdverspreid gebied van Sicilië tot India en van de Krim tot Arabië, de zogenaamde ‘Armeense diaspora’, lang voordat zij werden gedeporteerd door de Osmanen in 1915.
150 jaar nadat zij tot het christendom waren overgegaan, keerden de Armeniërs zich in 451 af van de Byzantijnse Kerk. Dit leidde tot eeuwenlange Armeens-Byzantijnse conflicten, waarbij de Byzantijnen trachtten de Armeniërs uit te roeien en de Armeense vorstendommen te vernietigen teneinde het Grieks Orthodoxe geloof in hun gebieden te behouden. Deze conflicten duurden voort tot de Turken zich in Anatolië vestigden aan het eind van de elfde eeuw. Armeense historici uit die tijd geven een gedetailleerd verslag van de deportatie van de Armeniërs door de Byzantijnen alsook van de wijze waarop zij werden ingezet als een buffer tegen de vijand in de voorhoede van de Byzantijnse strijdkrachten. Bijgevolg troffen de Selsjoekse Turken, toen zij aan het eind van de 11de eeuw in grote getalen Anatolië binnenstroomden, geen Armeense vorstendommen aan; hun enige tegenstander was Byzantium. In het jaar 1064 bezette de Selsjoekse heerser Alparslan het land dat behoorde tot het Armeense Vorstendom van de Ani. Deze adellijke familie echter was reeds uitgeroeid in het jaar 1045, dus 19 jaar daarvoor, en het gebied werd bevolkt door Grieken die overgebracht waren om de gedeporteerde Armeniërs te vervangen. Het is dan ook onjuist te zeggen dat de Selsjoekse Turken Armeense vorstendommen hebben verwoest, laat staan een staat. Dit was al bewerkstelligd door de Byzantijnen en in feite was het de daaruit resulterende sociale en politieke chaos die het voor de Turken zeer gemakkelijk maakte om zich daar te vestigen
De Turkse verovering van Anatolië wordt door Armeense historici uit die tijd uitgelegd als hun bevrijding van eeuwenlange mishandeling en onderdrukking door de Byzantijnen. De Armeense geschiedschrijver Asoghik: “Vanwege de vijandige gevoelens van de Armeniërs voor Byzantium, waren zij blij met de komst van de Turken in Anatolië en hielpen hen zelfs“. De Armeense historicus Mathias van Edessa (het huidige Urf ) verklaart eveneens dat de Armeniërs blij waren en openlijk feest vierden toen de Turken hun stad Edessa hadden ingenomen. Rond 1080 is er wel vermelding dat er zich een Armeens vorstendom vormde in Cilicië, maar dit was echter niet het gevolg van het feit dat de Turken zich in Anatolië vestigden, zoals wel wordt beweerd, maar eerder een gevolg van de verwoesting van de laatste Armeense vorstendommen in Oost Anatolië door de Byzantijnen, die er de oorzaak van was dat vele Armeniërs naar Cilicië vluchtten.
Dit vorstendom onderhield goede betrekkingen met de Turken zelfs in de tijd dat zij hulp verleende aan de Kruisridders die door hun gebied trokken op weg naar het Heilige Land en gedurende de tijd dat zij de soevereiniteit accepteerden van allereerst Byzantium, en, na de val daarvan, van de koninkrijken betrokken bij de kruistochten, van de Mongolen, en tenslotte van de katholieke Lusignan familie die de heerschappij over Cyprus had verworven. Echter dit soort betrekkingen met “ongelovigen” werd door de Gregoriaanse Armeense Kerk niet gewaardeerd en de interne verdeeldheid waartoe dit leidde heeft een belangrijke rol gespeeld in de verovering van het vorstendom door de Mamelukken uit Syrië en Egypte in 1375.
Een van de belangrijkste zaken die verwezenlijkt werden in dit laatste Armeense vorstendom was de oprichting van een zelfstandige Armeense Kerk los van de gecentreerde macht van die in Echmiadzin. Hetgeen sterk heeft bijgedragen aan de interne verdeeldheid in de Armeense orthodoxe Kerk, een verdeeldheid die tot op de dag van vandaag voortduurt.
Onder Sultan Mehmet II (De Veroveraar) en Yavuz Sultan Selim I vond de verdere verovering plaats van Oost Anatolië op de Akkoyunlar Turkmenen en de Perzische Safavieden, die het gebied hadden bezet nadat de Byzantijnen zich hadden teruggetrokken. En de streek van Cilicië werd door Yavuz Sultan Selim veroverd op de Mamelukken. Op geen enkele manier kan er daarom sprake van zijn dat de Ottomaanse Turken een bestaand Armeens vorstendom, laat staan staat, veroverd of bezet zouden hebben. Zoals blijkt waren alle vorstendommen reeds lang door andere volken veroverd.
VRAAG 3
HEBBEN DE ARMENIERS ALTIJD TE LIJDEN GEHAD VAN AANVALLEN EN WANBESTUUR DOOR DE TURKEN?
Armeense propagandisten hebben altijd beweerd dat, door de eeuwen heen, niet-moslims, en de Armeniërs in het bijzonder, slecht behandeld zijn door de Turken, dit teneinde steun te verkrijgen voor hun beschuldiging van “genocide” tegen het Ottomaanse Rijk, omdat het anders moeilijk voor hen zou zijn om uit te leggen hoe de Turken, die ongeveer 600 jaar lang in vrede met de Armeniërs hebben samengeleefd, hen plotseling wilde vernietigen. De Armeniërs hebben bovendien getracht de Turkse heerschappij uit te leggen als zijnde een voortdurende strijd tussen Christendom en Islam, om zo in alles wat zij zeggen over de Turken te worden geloofd door de moderne christelijke wereld.
De geschiedenis bewijst overtuigend dat zij ongelijk hebben. We hebben reeds gezien dat de Armeense historici uit die tijd zelf rapporteerden hoe de Armeniërs van Byzantium de verovering door de Selsjoeken verwelkomden met religieuze feesten en bijeenkomsten om God te danken dat hij hen van het Byzantijnse juk had gered. De Selsjoeken beschermden de Armeense kerk, die de Byzantijnen hadden getracht te vernietigen. Zij schaften de zware belastingen af die de Byzantijnen de Armeense kerken, kloosters en priesters hadden opgelegd en in feite stelden zij alle godsdienstige instellingen vrij van iedere vorm van belasting. De Armeense gemeenschap stond het vrij haar interne zaken te regelen zoals zij dat wilde, inclusief godsdienstige activiteiten en onderwijs, en er is nooit een periode geweest waarin Armeniërs of andere niet-moslims werden gedwongen zich te bekeren tot de Islam. De Armeense geestelijke leiders wendden zich zelfs tot de Selsjoekse Sultan Melikshah om hem te bedanken voor zijn bescherming. De Armeense geschiedschrijver Mathias van Edessa verwoordt het als volgt:
“Het hart van Melikshah is vol affectie en goede wil jegens de Christenen; hij heeft de zonen van Jezus Christus zeer goed behandeld, en het Armeense volk welzijn, vrede en geluk gebracht.” (3)
Na het overlijden van de Selsjoekse Sultan Kiliç Arslan schreef hij: “De dood van Kiliç Arslan was een reden voor rouw onder de Christenen aangezien hij een zeer vrijgevig en goed mens was.“
Hoe goed de Selsjoekse Turken de Armeniërs behandelden, blijkt duidelijk uit het feit dat sommige Armeense adellijke families zoals de Tashirk familie uit eigen vrije wil overgingen tot de Islam en samen met de Turken tegen Byzantium vochten.
De Turkse tradities en de wet van de Islam schreven voor dat niet-moslims in Turkse- en Moslim rijken goed behandeld dienden te worden. De Turkse veroveraars sloten daarom overeenkomsten met hun niet-moslim onderdanen waarbij de laatste de status van zimmi (niet-moslim onderdaan) accepteerden, en tevens beloofden in vrede te leven en belasting te betalen in ruil voor bescherming van hun rechten en tradities. Mensen van verschillende geloven werden met ongekend grote tolerantie behandeld zoals duidelijk wordt uit de filosofieën gebaseerd op de goede wil van mensen en het belang van menselijke waarden zoals uitgedragen door de grote filosofen van die tijd zoals Yunus Emre en Celaleddin Rumi, die in de wereld van de Islam zeer bekend zijn om hun verlichte uitspraken als: “hetzelfde uitgangspunt hebben voor alle 72 verschillende naties” en “u zult welkom zijn, wie u ook bent en waarin u ook gelooft“. Dit stond in schril contrast tot de afschuwelijke manier waarop christelijke heersers en veroveraars de Christenen behorende tot andere sekten behandelden, om maar niet te spreken van niet-Christenen zoals Moslims en Joden, zoals bijvoorbeeld ten tijde van de Byzantijnse vervolging van de Armeense Gregoriaanse, de Venetiaanse vervolging van de Grieks-orthodoxe inwoners van de Moreaanse en Egeïsche eilanden, en de Hongaarse vervolging van de Bogomils.
De vestiging en uitbreiding van het Ottomaanse Rijk, en in het bijzonder de verwoesting van Byzantium die volgde na de verovering van Istanboel in 1453 door Sultan Mehmed de Veroveraar, was het begin van een nieuwe periode van godsdienstige, politieke, sociale, economische en culturele voorspoed voor zowel de Armeniërs als de andere niet-Moslim- en Moslim onderdanen van de nieuwe staat. De eerste Ottomaanse heerser, Osman Bey (1300-1326) gaf de Armeniërs toestemming om hun eerste religieuze centrum op te zetten in Kütahya, in West Anatolië, dit om hen te beschermen tegen de Byzantijnse onderdrukking.
Tezamen met het benoemen van een nieuwe hoofdstad verhuisde dit centrum achtereenvolgens naar Bursa in 1326, en in 1461 naar Istanboel, toen Mehmet de Veroveraar het Armeense Patriarchaat daar, per decreet, definitief onder de Patriarch Hovakim en zijn opvolgers plaatste. (4) Met als gevolg dat duizenden Armeniërs uit Perzië, de Kaukasus, Oost en Centraal Anatolië, de Balkan en de Krim emigreerden en niet onder druk maar omdat de grote Ottomaanse veroveraar zijn rijk tot een waar centrum van het Armeense leven had gemaakt. De Armeense gemeenschap en Kerk konden zich zo uitbreiden en tot bloei komen als deelgenoten in de uitbreiding en de welvarendheid van het Ottomaanse Rijk.
De Gregoriaanse Armeniërs uit het Ottomaanse Rijk waren, evenals andere grotere religieuze groepen, georganiseerd in nationale gemeenschappen onder hun eigen religieuze leiders. Zo stond er in het door Mehmed de Veroveraar uitgevaardigde decreet waarmee het Armeense Patriarchaat in Istanboel werd opgericht, dat de Patriarch niet alleen de religieuze, maar ook de wereldlijke leider was van de Armeniërs. De Armeniërs hadden dezelfde rechten als de Moslims, maar zij hadden ook bepaalde privileges, waarvan de belangrijkste de vrijstelling van militaire dienst was. Armeniërs en andere niet-moslims betaalden over het algemeen dezelfde belastingen als Moslims, met uitzondering van de stemrecht belasting, die hen werd opgelegd in plaats van de staatsbelasting, de aalmoezenbelasting en de tienden-belasting, waarvan niet-moslims waren vrijgesteld. De religieuze leiders van de Armeense gemeenschap stelden zelf de stemrecht belastingen vast en inden deze en droegen ze over aan de schatkist.
Aan de Armeniërs werd toestemming verleend om religieuze stichtingen in het leven te roepen om te voorzien in de financiën voor hun religieuze-, culturele-, educatieve- en liefdadigheidsactiviteiten, en indien nodig bood de schatkist van de Ottomaanse staat financiële hulp aan de Armeense instellingen die deze activiteiten uitvoerden evenals aan het Patriarchaat zelf. Deze Armeense stichtingen bestaan ook nu nog in de Turkse Republiek en zijn een enorme financiële steun voor de activiteiten van de Armeense kerk.
Bij de Ottomaanse wet werden alle christelijke onderdanen die niet tot de Grieks Orthodoxen behoorden, toegevoegd aan de Armeens Gregoriaanse millet (gemeenschap) . Zo werden de Paulieten en de Jacobieten in Anatolië evenals de Bogomils en Zigeuners op de Balkan als Armeniërs geteld, waardoor er later grote verwarring ontstond over het totale aantal Armeniërs dat daadwerkelijk in het Ottomaanse Rijk heeft geleefd.
De Armeense gemeenschap breidde zich uit en bloeide op dankzij de vrijheid die hen werd verleend door de Sultans. De Armeniërs namen aldus volledig deel aan de Turks Ottomaanse cultuur en levenswijze, hadden zelfs functies in de regering en leverden een dusdanige bijdrage hieraan dat zij eeuwenlang het speciale vertrouwen van de Sultans genoten, hetgeen hen zelfs de titel van ‘de loyale millet’ bracht. Ottomaanse Armeniërs werden buitengewoon rijke bankiers, kooplieden en industriëlen, terwijl velen van hen ook hoge posities bekleedden in overheidsdienst. In de l9de eeuw bijvoorbeeld, bekleedden 29 Armeniërs de functie van Pasha, de hoogste regeringspost. Er waren tweeëntwintig Armeense ministers, waaronder de ministers van Buitenlandse Zaken, Financiën, Handel en Post, terwijl weer andere Armeniërs belangrijke bijdragen leverden aan de Departementen belast met Landbouw, Economische Ontwikkeling en de Census (volkstelling). Ook werden 33 Armeense vertegenwoordigers gekozen en benoemd in de Parlementen gevormd na 1826, alsook 7 Ambassadeurs, 11 Consul-generaal en Consuls, 11 professoren aan universiteiten en 41 andere hooggeplaatste autoriteiten. (5)
Door de eeuwen heen hebben de Armeniërs grote bijdragen geleverd aan de Ottomaans Turkse kunst, cultuur en muziek, en hebben zij vele grote kunstenaars voortgebracht die veel lof oogstten en een bron van trots waren zowel voor de Turken als voor de Armeniërs in Turkije. De eerste Armeense drukpers werd opgericht tijdens het Ottomaanse Rijk in de l6de eeuw.
Zo leefden de Armeniërs en Turken, en alle andere volkeren van het Rijk eeuwenlang in vrede en in wederzijds vertrouwen, zonder noemenswaardige klachten tegen het Ottomaanse systeem of de overheid die deze situatie mogelijk maakte. Het is waar dat er van tijd tot tijd interne problemen waren binnen de individuele millets. Binnen de Armeense millet onstond een discussie over de verkiezing van de Patriarch tussen de “autochtone” Armeniërs, die naar Istanboel waren gekomen uit Anatolië en de Krim, en de groep van de zogenaamde “oosterse” of “allochtone” Armeniërs, die uit Perzië en de Kaukasus afkomstig waren. Deze groepen beklaagden zich vaak over elkaar bij de Ottomanen, om zo steun te krijgen van de regering voor hun eigen kandidaten en belangen, en terzelfder tijd deden zij hun beklag over de Ottomanen wanneer er besluiten tegen hen werden genomen, ondanks het feit dat de Ottomanen altijd hebben getracht zich zo neutraal mogelijk op te stellen tussen de groepen. Het feit dat de “oosterlingen” langzaam de overhand kregen, leidde tot de benoeming van niet-religieuze personen tot Patriarch, tot corruptie en wanbestuur binnen de Armeense millet, en tot bloedige gevechten tussen de elkaar bestrijdende politieke groeperingen, waartegen de Ottomanen wel moesten optreden om te voorkomen dat de Armeniërs elkaar zouden uitmoorden.
Deze interne strubbelingen evenals de algemene neergang van religieuze normen binnen de Gregoriaanse millet maakte dat vele Armeniërs onder de invloed kwamen van buitenlandse katholieke en protestantse missionarissen die in de l9de eeuw naar het Rijk werden gestuurd, waardoor er later in de eeuw aparte millets voor deze groepen ontstonden. De Armeense Gregoriaanse leiders vroegen de Ottomaanse regering tussenbeide te komen en deze bekeringen te voorkomen maar de Ottomanen weigerden dit zeggende dat het een interne aangelegenheid betrof die door de millet en niet door de staat diende te worden opgelost. Bloedige gevechten volgden, waarbij de Gregoriaanse Patriarchen Çuhaciyan en Tahtaciyan zelfs alle protestantse Armeniërs excommuniceerden en in de ban deden. (6) Later ontstonden er ook ernstige conflicten tussen de Armeense Katholieken onderling met betrekking tot hun relatie tot de Paus, die iedereen die zijn suprematie niet erkende excommuniceerde en zo de Ottomanen dwong om uiteindelijk tussenbeide te komen en de twee katholieke groepen in 1888 met elkaar te verzoenen.
De vrijheid en de grote tolerantie die de Ottomanen toonden tegenover de niet-moslims was in Europa zo bekend dat het Rijk van de Sultans de belangrijke veilige haven werd voor hen die op de vlucht waren wegens religieuze en politieke onderdrukking. Beginnend met de duizenden Joden die, na de herovering van Spanje in 1492 op de Moren, vluchtten voor de vervolging die hierop volgde. Ook de Joden in midden- en oost Europa vonden de weg naar het Ottomaanse Rijk teneinde aan de pogroms daar te ontsnappen.
Ook Katholieken en Protestanten vluchtten naar het Ottomaanse Rijk, waarbij zij vaak in dienst van de Sultan traden en grote bijdragen leverden aan het militaire en gouvernementele leven. Ook kwamen er veel politieke vluchtelingen als gevolg van de reacties op de revoluties in Europa in 1848 voor bescherming naar het Ottomaanse Rijk.
De stelling dat de Ottomanen een wanbestuur uitoefenden over de niet-moslims in het algemeen, en de Armeniërs in het bijzonder, wordt dus niet door de geschiedenis ondersteund, zoals ook blijkt uit de getuigenissen van de belangrijkste westerse geschiedschrijvers, van de Armeniërs Asoghik en Mathias, tot Voltaire, Lamartine, Claude Farrére, Pierre Loti, Nogueres Ilone Caetani, Philip Marshall Brown, Michelet, Sir Charles Wilson, Politis, Arnold, Bronsart, Roux, Grousset Edgar Granville Garnier, Toynbee, Bernard Lewis, Shaw, Pirice, Lewis Thomas, Bombaci en anderen, waarvan sommigen zeker niet bekend staan als pro-Turks. Hier volgen enkele citaten:
Voltaire:
“De grote Turk regeert vredig over twintig naties met verschillende godsdiensten. Turken hebben Christenen geleerd hoe gematigd te zijn in vrede en mild bij een overwinning“.
Philip Marshall Brown:
“Ondanks de grote overwinning die zij hebben behaald, hebben de Turken heel genereus aan de volkeren in de overwonnen gebieden het recht op zelfbestuur gegeven overeenkomstig hun eigen regels en tradities“.
Politis:
(Griekse Minister van Buitenlandse Zaken in de regering van Premier Venizelos)
“De rechten en de belangen van de Grieken in Turkije zouden niet beter beschermd kunnen worden door enige andere macht dan de Turken“.
J.W. Arnold:
“Het is een onweerlegbaar historisch feit dat de Turkse legers nooit tussenbeide gekomen zijn in de religieuze en culturele aangelegenheden in de door hen veroverde gebieden“.
De Duitse Generaal Bronsart:
“Tenzij zij ertoe worden gedwongen, zijn de Turken het meest tolerante volk ter wereld ten opzichte van mensen met een ander geloof.“
Zelfs toen Napoleon Bonaparte een revolutie wilde ontketenen onder de Armeense Katholieken van Palestina en Syrië om steun te verwerven voor zijn invasie in 1798-1799, antwoordde zijn Ambassadeur in Istanboel, Generaal Sebastiani: “De Armeniërs zijn zo tevreden met hun leven dat dit onmogelijk is“.
VRAAG 4
HEBBEN DE TURKEN VANAF 1890 INDERDAAD GETRACHT DE ARMENIERS UIT TE ROEIEN?
Over het algemeen wordt aangenomen dat de zogenaamde “Armeense kwestie” is ontstaan in de tweede helft van de negentiende eeuw. Men hoeft maar te kijken naar de Russisch-Turkse oorlog (1877-78) en het Congres van Berlijn (1878), waarbij een eind kwam aan de oorlog en de opkomst van deze kwestie werd aangeduid als een probleem in Europa. Om te weten hoe dit probleem is ontstaan moet men echter teruggaan naar de Russische activiteiten in het Oosten die begonnen omstreeks 1820. Het Tsaristische Rusland begon haar rijk uit te breiden naar Centraal Azië, in de richting van de Chinese grenzen en de Grote Oceaan, waarbij zij verschillende Turkse volkeren onder de voet liepen. De Russische ambities leidden ook zuidwaarts toen de Tsaar trachtte het Ottomaanse rijk onder zijn controle te brengen zodat zijn ingesloten rijk zich zou uitstrekken van de Middellandse Zee tot de Grote Oceaan. Als een essentieel element van deze ambitie trachtte Rusland de macht van het Ottomaanse Rijk van binnenuit te ondermijnen door het nationalisme van de onder de Sultan levende Christenen aan te wakkeren en in het bijzonder bij degenen met wie zij een gemeenschappelijk orthodox erfgoed deelden t.w. de Grieken, de Slaven op de Balkan en de Armeniërs.
Terwijl Russische agenten het vuur voor de Griekse Revolutie ontstaken en het Pan-Slavisme in Servië en Bulgarije aanwakkerden, gingen anderen naar de Kaukasus om de Russische invloed op de Catholicos van de Armeens Gregoriaanse kerk van Echmiadzin, waarmee de meeste Ottomaanse Gregorianen een sterke emotionele binding hadden, veilig te stellen. De Russen gebruikten de rivaliteit die bestond tussen Catholicos en de Patriarch van Istanboel om zijn steun te verwerven, met als resultaat dat Catholicos Nerses Aratarakes persoonlijk een macht van 60.000 Armeniërs leidde ter ondersteuning van het Russische leger dat tegen Perzië vocht in de Kaukasus in 1827-1828 gedurende welk proces het merendeel van de Perzische bezittingen in de Kaukasus in beslag werden genomen, inclusief de gebieden waar de Armeniërs woonden. Deze nieuwe Russische aanwezigheid langs de grenzen van Oost Anatolië, gecombineerd met de steun van Catholicos, stelde hen in staat hun invloed onder de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk uit te breiden. De Russische druk op de Patriarch in Istanboel resulteerde in het feit dat vanaf 1844 deze laatste de naam van Catholicos opnam in zijn gebeden,waardoor diens invloed op de Ottomaanse Armeniërs ten gunste van Rusland in de jaren daarna nog meer toenam. De meeste Ottomaanse Armeniërs waren echter zo tevreden met hun situatie in het rijk van de Sultan dat zij door deze Russische propaganda niet serieus beïnvloed werden, maar er waren er ook die naar het Russische Armenië emigreerden om de Russen te steunen in hun pogingen om de stabiliteit en de macht van het Ottomaanse Rijk te ondermijnen. Het land dat zij achterlieten werd aan de Moslims gegeven die het Ottomaanse Rijk binnenstroomden op de vlucht voor vervolging in Rusland en Oost Europa. Dit leidde tot ernstige geschillen over land toen vele van de Armeense emigranten, of hun afstammelingen, niet gelukkig met het leven in Rusland, tussen de jaren 1880 en 1890 terugkeerden in het Ottomaanse Rijk.
De Russen waren niet de enige buitenlandse mogendheid die de Ottomaanse Christenen wilden beschermen. Engeland en Frankrijk financierden missionaire activiteiten die vele Armeniërs bekeerden tot het Protestantisme en Katholicisme, wat leidde tot de vorming van een Armeense katholieke Kerk in Istanboel in 1830 en een protestantse in 1847. Deze ontwikkelingen waren echter niet direct gerelateerd aan de ontwikkeling van de “Armeense kwestie”, alleen misschien als een aanwijzing voor het groeiende ongenoegen over de Gregoriaanse Kerk die de Russen in hun eigen voordeel trachtten te gebruiken.
Anderzijds was de ‘Proclamatie van de Hervorming’ in 1856 van groot belang. Terwijl de afzonderlijke millets en kerken en de instituten die zij in stand hielden niet werden afgeschaft, vaardigde de Ottomaanse regering nieuwe regels uit die voor alle onderdanen, ongeacht hun religieuze overtuiging, gelijk waren, dit om een eind te maken aan alle privileges en onderscheid op grond van godsdienst. Zo werd ook het verzoek gericht aan de millets om hun interne regelgeving aan te passen voor dit doel. Wat de Armeniërs betreft kwam dit neer op de Armeense Millet Regelgeving, opgesteld door het Patriarchaat en ingevoerd door de Ottomaanse regering op 29 maart 1862. Van bijzonder belang was de nieuwe regeling waarmee de Armeense millet onder het beheer van een raad van 140 leden werd gesteld, waaronder slechts 20 geestelijken van het Patriarchaat in Istanboel, 80 wereldlijke vertegenwoordigers, gekozen uit de gemeenschap van Istanboel, en 40 leden uit de provincies. De Proclamatie van de Hervorming in 1856 leidde tot een vergrootte belangstelling van Engeland en Frankrijk voor de Armeniërs, waardoor de interesse van Rusland voor deze etnische groep nog intensiever werd. Hun ongerustheid was meer gebaseerd op hun eigen imperialistische belangen dan op hun affectie voor de Armeniërs. Rusland trachtte nu Armeense steun te krijgen om de Ottomaanse Staat te ondermijnen en te verwoesten met de belofte dat zij in Oost Anatolië een “Groter Armenië” zou stichten, dat een veel groter gebied tussen de Zwarte Zee en de Middellandse Zee zou beslaan dan de Armeniërs in het verleden ooit hadden overheerst of bezeten.
‘Tegen deze achtergrond maakte de Ottomaans-Russische Oorlog (1877-1878) dat de Armeense Droom van Onafhankelijkheid met hulp van de Russen en onder Russische begeleiding tastbaarder werd. Tegen het einde van de oorlog kwam Nerses Varjabedian, de Armeense Patriarch van Istanboel, via de Catholicos van Echmiadzin in contact met de Russiche Tsaar en verzocht hem het door de Russen in Oost Anatolië bezette gebied niet aan de Ottomanen terug te geven. Meteen na de oorlog bezocht de Patriarch het Russische kamp, dat toen in San Stephano, even buiten Istanboel, was gelegerd. In een onderhoud met de Russische Commandant, de Groothertog Nicolaas, verzocht hij om annexatie van heel Oost Anatolië door Rusland en de vestiging aldaar van een autonome Armeense staat, zoals het regime dat toen bestond in Bulgarije, of, als dit niet mogelijk was en het gebied in kwestie aan de Ottomanen moest worden teruggegeven, dan zouden de Russische troepen niet moeten worden teruggetrokken totdat er veranderingen ten gunste van de Armeniërs waren doorgevoerd in deze provincies waar het overheids- en administratieve beleid en regelgeving betrof. (7) De Russen stemden in met het laatstgenoemde voorstel, dat als Artikel 16 werd opgenomen in het Verdrag van San Stephano. Zelfs tijdens de onderhandelingen in San Stephano, echter, deden de Armeense officieren in het Russische leger hun uiterste best onrust te zaaien onder de Ottomaanse Armeniërs door druk op hen uit te oefenen om “voor zichzelf dezelfde soort onafhankelijkheid te bewerkstelligen als de Christenen op de Balkan”. Deze oproep liet zijn invloed flink gelden onder de Armeniërs in Oost Anatolië, ook lang nadat de Russische troepen waren teruggetrokken.
Het Verdrag van San Stephano betekende echter niet het definitieve einde van de Russisch-Turkse oorlog. Engeland vreesde terecht dat de voorzieningen voor een Groter Armenië in het oosten onvermijdelijk zouden leiden tot een Russische hegemonie in dat gebied, maar ook, wat nog veel gevaarlijker was, in het Ottomaanse Rijk, en dat zodoende een “Groter Armenië”, dat zich uitstrekte tot de Perzische Golf en de Indische Oceaan, gemakkelijk een bedreiging kon vormen voor de Engelse bezittingen in India. In ruil voor een Ottomaanse instemming met een Britse bezetting van Cyprus, beloofde Engeland welke Russische dreiging dan ook in Oost Anatolië te bezweren en haar invloed aan te wenden in Europa om de voorzieningen van San Stephano ongedaan te maken. Daartoe organiseerde Engeland het Congres van Berlijn. Als resultaat van deze onderhandelingen werd Rusland gedwongen zich uit geheel Oost Anatolië terug te trekken met uitzondering van de districten Kars, Ardahan en Batum, en de Ottomanen beloofden institutionele hervormingen door te voeren in de oosterse provincies waar de Armeniërs leefden onder de garantie van de vijf Europese machten die het verdrag ondertekend hadden. Sedert die tijd beschouwde vooral Engeland de “Armeense Kwestie” als haar eigen probleem, en kwam regelmatig tussenbeide om een oplossing te realiseren naar haar eigen idee.
Een door het Patriarchaat van Istanboel afgevaardigde commissie woonde het Congres van Berlijn bij, maar het was zo ontevreden met het uiteindelijke verdrag en de weigering van de Grootmachten om aan haar verzoeken te voldoen, dat het terugkeerde naar Istanboel met het gevoel dat “zonder strijd en revolutie niets kon worden bereikt”.(8) Ook Rusland keerde terug van het Congres zonder haar voornaamste doelstellingen te hebben verwezenlijkt. Zowel Griekenland als Bulgarije bleven onder Engelse invloed. Daarom trachtte het opnieuw uit alle macht om controle over Oost Anatolië te verkrijgen waarbij zij opnieuw de Armeniërs trachtte te gebruiken als het voornaamste instrument in dit streven. Deze keer, echter, werd Rusland tegengewerkt door de Britten, die ook invloed wilden en poogden de Armeniërs te gebruiken door hun nationalistische gevoelens te stimuleren, ofschoon in dit opzicht, in de woorden van de Franse schrijver René Pinon, die in feite bekend is om zijn pro-Armeense houding: “Een Armenië in Britse handen een politiebureau zou zijn tegen de Russische agressie“. Maar ongeacht of er nu sprake was van Russische of Britse invloed, de Armeniërs werden gebruikt als pionnen voor het verwezenlijken van imperialistische ambities ten koste van het Ottomaanse Rijk.
Het waren de Britse Premier Benjamin Disraeli en de conservatieven die de Ottomaanse integriteit hadden verdedigd tegen de Russische expansie op het Congres van Berlijn. Toen echter William Gladstone en de Liberalen in 1880 aan de macht kwamen, veranderde de Britse politiek ten opzichte van de Ottomanen drastisch in een politiek die de Britse belangen wilde beschermen door een verbrokkeling van het Ottomaanse Rijk te bewerkstelligen en in plaats daarvan kleine vredelievende staatjes onder Britse invloed te vormen, waarvan Armenië er een zou moeten worden. In verband met deze politiek werd de Russische pers nu aangemoedigd om aan Oost Anatolië te refereren als ‘Armenië’; overal in het gebied werden Britse Consulaten geopend om de mogelijkheid te scheppen voor contacten met de plaatselijke christelijke bevolking; het aantal protestantse missionarissen dat naar het oosten werd gezonden werd flink verhoogd; en in Londen werd een Anglo-Armeens Vriendschap Comité gevormd teneinde de publieke opinie te beïnvloeden en om steun te winnen voor deze nieuwe poging. De manier waarop Rusland en Groot Britannië de Armeniërs gebruikten als een middel om hun eigen ambities te verwezenlijken is door vele Armeniërs en andere buitenlandse bronnen gedocumenteerd.
Zo rapporteerde de Franse Ambassadeur in Istanboel in 1894 aan de Quai d’Orsay:
“Gladstone organiseert de ontevreden Armeniërs, stelt ze onder discipline en belooft hen hulp, en op voorstel van het propaganda comité staat hij velen van hen toe zich in Londen te vestigen“. Edgar Granville gaf als commentaar dat er “geen Armeense beweging in het Ottomaanse Rijk was voor de Russen hen daartoe aanzetten. Onschuldige mensen zullen het slachtoffer worden van deze droom van een Groter Armenië onder bescherming van de Tsaar“, en “de Armeense beweging heeft als doel Oost Anatolië aan Rusland te koppelen“. De Armeense schrijver Kaprielian verklaarde trots in zijn boek “De Armeense Crisis en Wedergeboorte”, dat “de revolutionaire belofte en inspiraties aan Rusland te wijten waren“. In haar editie van 28 juni 1918 zegt de Hairenik, het dagblad van de Dashnak, dat “het ontwaken van de revolutionaire geest onder de Armeniërs in Turkije het gevolg was van Russische stimulatie”.
De Armeense Patriarch Horen Ashikian schreef in zijn “Geschiedenis van Armenië“:
“De protestantse missionarissen, in grote getalen verdeeld over verschillende plaatsen in Turkije, maakten propaganda ten gunste van Engeland en spoorden de Armeniërs aan in hun verlangen naar autonomie onder Britse bescherming. De scholen die zij stichtten waren de bakermat van hun geheime plannen“. En de Armeense religieuze leider Hrant Vartabed schreef dat “de vestiging van protestante gemeenschappen op Ottomaans grondgebied en hun bescherming door Engeland en de Verenigde Staten aantonen dat zij niet aarzelden om zelfs de meest verheven gevoelens van het Westen, de religieuze sentimenten, te exploiteren om beschaving te brengen“, terwijl hij verder ook zegt dat de Catholicos van Echmiadzin, Kevork V, een werktuig was van de Russische Tsaar en dat hij de Armeniërs van Anatolië bedroog. (9)
Om deze politiek te verwezenlijken, werden er vanaf 1880 een aantal Armeense revolutionaire bewegingen opgericht in Oost Anatolië, het Zwarte Kruis, Armeense bewegingen in Van en de Nationale Garde in Erzurum. Deze bewegingen hadden echter slechts weinig invloed, omdat de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk nog steeds in vrede en voorspoed leefden en geen echte klachten hadden met betrekking tot de Ottomaanse overheid. Na verloop van tijd werden deze en andere Armeense bewegingen binnen het Rijk inactief en stopten hun activiteiten. Daarom centraliseerden de Armeense nationalisten hun organisaties buiten het Ottomaanse grondgebied, en richtten in 1887 in Genève het Hunchak Comité op en in 1890 het Dashnak Comité in Tiflis. Beide groepen verklaarden dat hun uiteindelijke doel was “de bevrijding” van het Ottomaanse juk in de gebieden van Oost Anatolië en van de Ottomaanse Armeniërs.
Volgens Louise Nalbandian, een belangrijke Armeense onderzoekster van de Armeense propaganda, was het Hunchak programma als volgt:
“Agitatie en terreur waren nodig om de geest van de mensen op te zwepen. De mensen moesten ook worden aangespoord tegen hun vijanden en moesten “profiteren” van vergeldingsacties van diezelfde vijanden. In het Hunchak programma moest terreur worden gebruikt als een methode om de mensen te beschermen en hun vertrouwen te winnen. De beweging had tot doel de Ottomaanse regering te terroriseren en zo bij te dragen aan het verlagen van het prestige van het regime en om zodoende een complete desintegratie te bewerkstelligen. De regering was niet het enige doelwit van terroristische acties. De Hunchaks wilden de gevaarlijkste Armeniërs en Turken, die toen voor de regering werkten, ombrengen evenals alle spionnen en informanten. Om hen te helpen deze terroristische acties uit te voeren, richtte de partij een speciale afdeling op die deze terreurdaden diende uit te voeren. Het meest geschikte moment voor het opzetten van een algemene rebellie om hun doelen te verwezenlijken was op het moment dat Turkije in een oorlog verwikkeld was.”(l0)
K.S. Papazian schreef over de Dashnak Beweging:
“Het doel van de A.R. Federatie (Dashnak Beweging) is politieke en economische vrijheid te verwezenlijken in een Turks Armenië, door middel van een opstand en terrorisme is, van het begin af aan, door het Dashnak Comité in de Kaukasus aangenomen als de politiek of methode om haar
doelen te verwezenlijken. Onder het hoofd “Middelen” in hun in 1892 aangenomen programma,
staat: De Armeense Revolutionaire Federatie (Dashnak) organiseert revolutionaire groeperingen teneinde haar doel te verwezenlijken door rebellie. Methode no. 8 is als volgt: Gevechten uitlokken, en overheidsfunctionarissen en verraders bloot te stellen aan terrorisme… Methode nr. 11 is: De overheidsinstellingen blootstellen aan destructie en plundering.”(11)
Dr. Jean Loris-Melitoff, een van de stichters en theoretici achter de Dashnak beweging:
“De realiteit is dat de beweging (het Dashnak Comité) wordt geleid door een oligarchie, voor wie de specifieke partijbelangen voor die van het volk of de natie komen. Zij (de Dashnaks) zamelden geld in onder de gegoede burgerij en de grote ondernemers. En toen deze bronnen tenslotte waren uitgeput, namen zij hun toevlucht tot terrorisme, naar de stelling van de Russische revolutionairen dat het doel de middelen heiligt.” (12)
Dezelfde politiek werd beschreven door de Dashnak theoreticus Varandian in De Geschiedenis van de Dashnak Beweging (Parijs, 1932).
Zoals Armeense schrijvers zelf openlijk hebben toegegeven, was het doel van hun revolutionaire groeperingen om de revolutie aan te wakkeren, en hun methode was de terreur. Zij lieten geen tijd verloren gaan om hun programma uit te voeren, binnen korte tijd lokten zij een aantal opstanden uit, waarbij de Hunchaks het voortouw namen, en na hen volgden de Dashnaks, na eerst hun plannen en de organisatie ervan buiten het Ottomaanse Rijk te hebben voorbereid alvorens ze binnen de grenzen van het Rijk van de Sultan uit te voeren.
De eerste opstand begon in Erzurum in 1890. Deze werd gevolgd door rellen in Kumkapi in Istanboel in hetzelfde jaar. Daarna volgden opstanden in Kayseri, Yozgat, Çorum en Merzifon in 1892-1893; in Samsun in 1894; de Zeytun opstand in 1895; de Armeense aanval op de Hoge Porte, de opstand in Van en het bezetten van de Ottoman Bank in Istanboel in 1896; de tweede Samsun opstand in 1903; een poging tot moord op Sultan Abdulhamid II in 1905; en de opstand in Adana in 1909. Al deze opstanden en rellen werden door de Armeense revolutionaire groeperingen in Europa en Amerika gepresenteerd als het vermoorden van Armeniërs door de Turken, en dit soort propaganda was aanleiding voor grote commotie onder de christelijke volkeren. De missionarissen en de consulaire vertegenwoordigers, door de Grootmachten naar Anatolië gestuurd, speelden een grote rol in het verspreiden van deze propaganda in de westerse pers. Aldus verwezenlijkten zij de doelstellingen van de westerse machten om de publieke opinie tegen de Moslims en Turken te keren om zo steun te verkrijgen om een einde te maken aan het Ottomaanse Rijk.
Er waren veel eerlijke westerse diplomaten en consulaire vertegenwoordigers die rapporteerden dat wat er eigenlijk gebeurde was dat het de Armeense revolutionaire groeperingen waren die de opstanden, de slachtingen en moordpartijen aanrichtten om zo een Europese interventie ten gunste van hen zeker te stellen.
In 1876 schreef de Britse Ambassadeur in Istanbul dat de Armeense Patriarch tegen hem had gezegd:
“Als revolutie nodig is om de aandacht van Europa te trekken en interventie te realiseren, dan kan dat gemakkelijk gedaan worden.” (13)
Op 28 maart 1894 schreef de Britse Ambassadeur in Istanbul, Curie, het volgende aan zijn Ministerie van Buitenlandse Zaken: “Het doel van van de Armeense revolutionairen is om onrust te zaaien om zo een reactie van de Osmanen uit te lokken op dit geweld en zo de vreemde mogendheden er toe te bewegen tussenbeide te komen.“(14)
Op 28 januari 1895 rapporteerde de Britse Consul in Erzurum, Graves, aan de Britse Ambassadeur in Istanboel: “Het doel van de revolutionaire comités is het algemene ongenoegen aan te wakkeren en een gewelddadige reactie uit te lokken van de zijde van de Turkse regering en het Turkse volk, teneinde de aandacht te trekken van de vreemde mogendheden voor het zogenaamde lijden van het Armeense volk, en hen ertoe te brengen om de situatie te corrigeren.“(15)
Op de vraag van Sydney Whitman, reporter van de New York Herald:
“Als er geen Armeense revolutionairen naar dit land gekomen waren, als zij de Armeense revolutie niet hadden aangewakkerd, zouden deze gevechten dan hebben plaats gehad?”, antwoordde Graves: “Natuurlijk niet. Ik betwijfel of er dan ook zelfs maar één slachtoffer ander de Armeniërs zou zijn gevallen.“(l6)
De Britse Vice-consul Williams schreef op 4 maart 1896 uit Van:
“De Dashnaks en Hunchaks hebben hun eigen landgenoten geterroriseerd en de Moslims met hun diefstallen en onmenselijke daden in opstand gebracht, en alle pogingen tot hervormingen te komen lamgelegd; voor alles wat er in Anatolië is gebeurd ligt de verantwoordelijkheid bij de Armeense revolutionaire comités die deze misdaden hebben gepleegd.” (17)
De Britse Consul-Generaal in Adana, Doughty Wily, schreef in 1909:
“De Armeniërs trachtten een buitenlandse interventie te bewerkstelligen“. (18)
De Russische Consul-generaal in Bitlis en Van, Generaal Mayewski, rapporteerde in 1912:
“In 1895 en 1896 hebben de Armeense revolutionaire comités onder de Armeniërs en de inheemse bevolking zoveel achterdocht geschapen, dat het onmogelijk is geworden om welke hervorming dan ook uit te voeren in deze gebieden. De Armeense priesters gaven geen aandacht aan godsdienst onderwijs, maar concentreerden zich in plaats daarvan op het verspreiden van teksten met hun nationalistische ideeën, die werden opgehangen aan de muren van kloosters, en in plaats van zich op hun godsdienstige taak te concentreren trachtten zij de Christenen tegen de Moslims op te zetten. De opstanden die in vele provincies van Turkije in 1895 en 1896 uitbraken, werden veroorzaakt noch door de grote armoede in de Armeense dorpen noch door aanvallen van Moslims. In feite waren deze dorpelingen veel rijker en welvarender dan hun buren. De Armeense opstanden hadden drie oorzaken:
1. Hun toenemende ervaring in politieke onderwerpen
2. Het verspreiden van ideeën over nationaliteit, vrijheid en onafhankelijkheid binnen de Armeense gemeenschap
3. Steun voor deze ideeën van westerse regeringen en aanmoediging daarvan door de inspanningen van Armeense priesters.”(l9)
In een ander rapport van december 1912, schrijft Mayewski:
“De revolutionaire Dashnak beweging tracht een situatie te creëren waarin Moslims en Armeniërs elkaar aanvallen, om zo een Russische interventie mogelijk te maken.“(20)
Uiteindelijk geeft de Dashnak theoreticus Varandian toe dat de beweging “een Europese interventie zeker wilde stellen” (21), terwijl Papazian verklaarde dat “het doel van de opstanden was te garanderen dat de Europese machten zich zouden bemoeien met de binnenlandse aangelegenheden van het Ottomaanse Rijk” (22). Bij elk van hun gewapende opstanden hebben de Armeense terroristen comités altijd gepropageerd dat de Europese interventie onmiddellijk zou volgen. Enkele van de comitéleden geloofden zelfs in hun eigen propaganda. Tijdens de bezetting van de Ottoman Bank in Istanbul, pleegde de Armeense terrorist Armen Aknomi zelfmoord na wanhopig te hebben gewacht op de komst van de Britse vloot. Het moge dus duidelijk zijn dat de basis voor de Armeense opstanden niet armoede was, noch onderdrukking of het verlangen naar hervormingen; het was eenvoudig het resultaat van een gezamenlijke poging van de Armeense revolutionaire comités en de Armeense Kerk, in samenwerking met de Westerse mogendheden en Rusland, om zo de basis te leggen voor de val van het Ottomaanse Rijk.
In reactie op deze opstanden, deden de Osmanen wat andere staten in dezelfde omstandigheden gedaan zouden hebben namelijk het zenden van troepen tegen de rebellen om de orde te herstellen en hierin slaagden zij veelal heel snel omdat slechts weinigen onder de Armeense bevolking de rebellen of de revolutionaire bewegingen steunden of hielpen. Voor de pers en de bevolking van Europa echter, opgehitst door de verhalen van de missionarissen en de revolutionaire bewegingen zelf, werd elk herstel van de orde door de Osmanen automatisch beschouwd als een “slachting van de Christenen” en werden de beschuldigingen van de Christenen tegen de Moslims blindelings geloofd, daarbij voorbijgaand aan de slachting van duizenden Moslims. In vele gevallen kwamen de Europese staten niet alleen tussenbeide om te voorkomen dat de Osmanen de orde zouden herstellen, maar ook om de vrijlating te bewerkstelligen van vele gevangen genomen terroristen, waaronder ook degenen die betrokken waren geweest bij de opstand in Zeytun, de bezetting van de Ottoman Bank en de moordaanslag op Sultan Abdulhamid. Terwijl de meeste van hen uit het Ottomaanse Rijk werden verdreven duurde het niet lang voor zij, met behulp van hun Europese financiers, met valse paspoorten en andere documenten naar het Ottomaanse Rijk konden terugkeren om hun terroristische activiteiten te hervatten. Wat de eisen van de Armeense revolutionaire bewegingen en de ambities van de imperialistische machten in Europa ook waren, er was een belangrijke factor die zij eenvoudig niet over het hoofd konden zien. De Armeniërs vormden slechts een uitermate klein onderdeel van de bevolking in de gebieden die zij voor zichzelf opeisten, namelijk de zes oosterse districten geclaimd als “historisch Armenië” (Erzurum, Bitlis, Van, Elazig, Diyarbakir en Sivas), de twee provincies die het zogenaamde “Armeensche Cilicië” vormden (Aleppo en Adana) en tenslotte Trabzon dat later werd opgeëist omdat het een uitgang naar de Zwarte Zee had. Zelfs het Franse Gele Boek, die onder de westerse bronnen de hoogste Armeense bevolkingscijfers geeft, toonde aan dat zij een aanzienlijke minderheid waren:
Regio | Totale Bevolking | Gregoriaans Armeense Bevolking | % van het Totaal |
Erzurum | 645.702 | 134.967 | 20,90 |
Bitlis | 398.625 | 131.390 | 32,96 |
Van | 430.000 | 80.798 | 18,79 |
Elazig | 578.814 | 69.718 | 12,04 |
Diyarbakir | 471.462 | 79.129 | 16,78 |
Sivas | 1.086.015 | 170.433 | 15,68 |
Adana | 403.539 | 97.450 | 24,14 |
Aleppa | 995.758 | 37.999 | 3,81 |
Trabzon | 1.047.700 | 47.200 | 4,50 |
Dus zelfs met behulp van deze extreme claims vormden de Armeniërs niet meer dan eenderde van de bevolking van de provincies. Volgens de Encyclopedie Britannica van 1910, vormden de Armeniërs slechts 15% van de bevolking van het gehele gebied, waardoor het zeer onwaarschijnlijk wordt dat zij ooit onafhankelijkheid in een deel van het Ottomaanse Rijk hadden kunnen verkrijgen zonder substantiële buitenlandse hulp die nodig geweest zou zijn om de Turkse meerderheid te verdrijven en hun plaats te laten innemen door Armeense immigranten.
Rusland gebruikte de Armeniërs eigenlijk alleen voor haar eigen doel. Zij was niet echt van plan om een onafhankelijke Armeense staat te creëren, noch op eigen bodem noch binnen het Ottomaanse grondgebied. Zodra de Russen de Kaukasus hadden overgenomen was hun politiek gericht op russificering van de Armeniërs en het onder de Russische controle brengen van de Armeense Gregoriaanse Kerk op hun grondgebied. Door de Polijenia Wet van 1836 werden de macht en de plichten van de Catholicos van Echmiadzin beperkt, terwijl deze kerkvorst voortaan benoemd werd door de Tsaar. In 1882 werden alle Armeense kranten en scholen in het Russische Rijk gesloten en in 1903 nam de staat de controle over van alle financiële bronnen van de Armeense Kerk alsook van de Armeense vestigingen en scholen. Tezelfdertijd kondigde de Russische Minister van Buitenlandse Zaken Lobanov-Rostowsky zijn idee van ‘Een Armenië zonder Armeniërs’ aan, een idee dat opzettelijk door Armeense propagandisten en schrijvers van de laatste tijd wordt toegeschreven aan de Ottomaanse overheid. Wat de reden ook was, de Armeniërs werden door de Russen ernstig onderdrukt. De Armeense historicus Vartanian zegt in zijn Geschiedenis van de Armeense Beweging: “Ottomaans Armenië was geheel vrij in haar tradities, godsdienst, cultuur en taal in vergelijking tot het Russische Armenië onder de Tsaren“. Edgar Granville schrijft: “Het Ottomaanse Rijk was voor de Armeniërs de enige bescherming tegen de Russische onderdrukking“.
De gebeurtenissen in de Eerste Wereldoorlog laten duidelijk zien dat het de bedoeling was van de Russen om de Armeniërs te gebruiken om Oost Anatolië te kunnen annexeren en niet om een onafhankelijk Armenië te vormen. In geheime overeenkomsten gesloten door de Entente machten aangaande de verdeling van het Ottomaanse Rijk, werd het gebied dat de Russen aan de Armeniërs hadden beloofd als een autonoom of onafhankelijk gebied verdeeld tussen Rusland en Frankrijk zonder ook maar enige verwijzing naar de Armeniërs, terwijl de Tsaar op de protesten van de Catholicos van Echmiadzin slechts antwoordde dat “Rusland geen Armeens probleem had“.
De Armeense schrijver Borian kwam tot de conclusie:
“Tsaristisch Rusland heeft nooit een Armeense autonomie gewild: daarom moet men de Armeniërs die streefden naar Armeense autonomie slechts beschouwen als agenten van de Tsaar in zijn streven om Oost Anatolië bij Rusland te voegen.”
De Russen hebben de Armeniërs jarenlang bedrogen, en als resultaat hiervan werd hun niets anders gelaten dan een niet te realiseren droom.
VRAAG 5
WAT WORDT VERSTAAN ONDER DE TERM ‘GENOCIDE’?
Deze term verwijst naar een duidelijk omschreven misdaad, waarvan de definitie is vermeld in een internationale conventie die opgesteld is na de Tweede Wereldoorlog: de zogeheten ‘Conventie voor het voorkomen en bestrijden van de genocide misdaad’, geratificeerd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties in haar resolutie van 9 december 1948 en welke van kracht werd op 11 januari 1951, een conventie die ook Turkije heeft ondertekend en geratificeerd.
In de conventie bestaat de definitie van de genocide misdaad ult drie elementen: Om te beginnen dient er een aparte nationale, etnische, raciale, of religieuze groep te zijn. Vervolgens dient deze groep blootgesteld te zijn aan bepaalde handelingen die opgesomd worden in de conventie. De “moord op leden van deze groep, en de geforceerde overplaatsing van kinderen in een groep naar een andere, en leden van de groep onderwerpen aan bepaalde condities die uiteindelijk hun fysieke vernietiging tot gevolg zullen hebben”,vallen binnen het bereik van de handelingen zoals benoemd in de lijst van de voorgenoemde conventie. Maar het derde element is het belangrijkste: er dient sprake te zijn van “een intentie om te vernietigen” van een deel of het geheel van de genoemde groep.
Deze essentiële beschrijving helpt een onderscheid te maken tussen genocide en andere vormen van doodslag, die het gevolg zijn van andere motieven zoals die zich voordoen ten tijde van oorlogen, opstanden, enzovoorts. Doodslag wordt genocide wanneer de latente of bewuste intentie van lichamelijke vernietiging gericht is tegen de leden van een van de nationale, ethnische, raciale,of religieuze groepen enkel en alleen omdat zij leden zijn van deze groep. Het concept van aantallen wordt alleen dan belangrijk wanneer deze geinterpreteerd kunnen worden als een teken van een dergelijke intentie tegen de groep. Dit is de reden, zoals Sartre reeds zei met betrekking tot het onderwerp genocide ten tijde van het Russell Tribunaal betreffende de Vietnam oorlog, waarom men de feiten objectief dient te bestuderen, dit teneinde te bewijzen dat zo een intentie bestaat, zelfs als het alleen maar impliciet is. (23)
VRAAG 6
HEBBEN DE TURKEN EEN GEPLANDE EN SYSTEMATISCHE MASSAMOORD GEÏNSTIGEERD TEGEN DE ARMENIËRS IN 1915?
De aanvang van Wereldoorlog I en de deelname van het Ottomaanse Rijk daarin, op de eerste november 1914, aan de zijde van Duitsland en het Oostenrijkse-Hongaarse Rijk tegen de Entente machten werd door de Armeense nationalisten beschouwd als een goede gelegenheid voor hun eigen zaak. Louise Nalbandian stelt dat “de Armeense revolutionaire comités dit tijdstip, terwijl het Ottomaanse Rijk in staat van oorlog was en dus minder capabel om een interne aanval te weerstaan, als bijzonder opportuun beschouwden om, door middel van een algemene opstand, hun doelen te verwezenlijken”(24).
Kort voor de oorlog begon, in augustus 1914, kwamen de Ottomaanse leiders met de Dashnaks in Erzurum bijeen in de hoop hun steun te winnen voor de Ottomaanse deelname in de oorlog wanneer deze werkelijkheid zou worden. De Dashnaks beloofden dat wanneer de Osmanen zich in de oorlog zouden begeven, zij hun plicht zouden doen als loyale burgers in het Osmaanse leger. Echter, zij kwamen hun beloftes niet na, en zelfs voordat deze ontmoeting plaatsvond werd er al een geheime Dashnak-vergadering georganiseerd in Erzurum in juni 1914 waar besloten werd om de ophanden zijnde oorlog te gebruiken voor een algemene aanval op de Ottomaanse Staat. (25) De Russische Armeniërs verenigden zich met het Russische leger in het voorbereiden van een aanval op de Osmanen zo gauw als de oorlog verklaard zou worden. De Catholicos van Echmiadzin verzekerde de Russische Algemene Gouverneur van de Kaukasus, Vranzof-Dashkof, dat,als wederdienst voor de Russische hulp in het afdwingen van hervormingen ten behoeve van de Armeniërs bij de Osmanen, al de Russische Armeniërs de Russische oorlogsinspanning “ten volle zouden ondersteunen” (26). De Catholicos werd vervolgens ontvangen door de Tsaar in Tiflis, aan wie hij vertelde dat “de bevrijding van de Armeniërs in Anatolië zou leiden tot het vestigen van een autonoom Armenië, vrij van de Turkse soevereiniteit, en dat dit Armenië gerealiseerd kon worden met de bescherming van Rusland” (27). Natuurlijk was de echte Russische motivatie voor het verlenen van deze steun de intentie om de Armeniërs te gebruiken om het oosten van Anatolië te annexeren, maar de Catholicos werd daar niet nader over geïnformeerd.
Onmiddellijk nadat Rusland het Ottomaanse Rijk de oorlog had verklaard, kwam het officiële blad van de Dashnak Beweging, Horizon met de volgende verklaring:
“De Armeniërs hebben hun plaats ingenomen aan de zijde van de Entente zonder ook maar de geringste aarzeling; zij hebben al hun krachten ter beschikking van Rusland gesteld; en zij zijn ook bezig met het vormen van bataljons van vrijwi1ligers.”(28)
Het Dashnak Comité beval eveneens al haar cellen die de opstand in het Osmaanse Rijk reeds hadden voorbereid: “Zo gauw als de Russen de grens hebben overschreden en de Osmaanse legers zich zullen beginnen terug te trekken, dienen jullie overal in opstand te komen. De Osmaanse legers zullen zich dus tussen twee vuren bevinden; met betrekking tot het oprukken van het Osmaanse leger tegen de Russen, aan de andere kant dienen de Armeense soldaten hun eenheden te verlaten met hun wapens,dit teneinde een bandietenleger te vormen dat zich dient te verenigen met het Russische leger. “(29)
De instructies van het Hunchak Comité aan haar organisaties in de Osmaanse gebieden waren:
“Het Hunchak Comité zal de Entente Staten met alle middelen bijstaan, en al haar krachten aanwenden in de strijd teneinde een overwinning te verzekeren in Armenië, Cilicië,de Kaukasus, en in Azerbeidjaan als bondgenoot van de Entente Staten, en Rusland in het bijzonder.”(30)
En zelfs de Armeense vertegenwoordiger in het Osmaanse Parlement voor de provincie Van, Papazyan, bleek al gauw een guerrilla tegen de Osmanen te zijn, een proclamatie die stelde: “De vrijwillige Armeense regimenten in de Kaukasus dienen zich voor te bereiden op de strijd, waarin zij zullen dienen als voorhoede-eenheden voor de Russische legers en hun zullen helpen om sleutelposities te veroveren in de gebieden waar de Armeniërs leven en opmars te maken in Anatolië, alwaar zij zich bij de Armeense eenheden zullen voegen die daar reeds gelegerd zijn.”(31)
Toen de Russische legers opmarcheerden binnen het Osmaanse grondgebied in Anatolië werden zij geleid door vooruitgeschoven eenheden bestaande uit Osmaanse en Russische Armeniërs, wier gelederen werden uitgebreid met Armeniërs die deserteerden uit de Osmaanse legers naar de kant van de Russen. Ook was het het geval dat velen van hen bendes vormden die, met behulp van de wapens en ammunitie die zij vele jaren van te voren reeds hadden verzameld in de kerken en de scholen van de missionarissen, Osmaanse bevoorradingsdepots overvielen met het dubbele doel hun eigen wapens aan te vullen en het Osmaanse leger deze te onthouden terwijl zij het Russische invasieleger tegemoet trokken.
Binnen slechts enkele maanden nadat de oorlog begonnen was voerden deze Armeense guerrilla-eenheden, in nauwe samenwerking met de Russen, wrede aanvallen uit op Turkse steden en dorpen in het oosten; een slachting aanrichtend onder de plaatselijke bevolking zonder enige genade, dit tegelijkertijd met het saboteren van de Osmaanse oorlogsinspanningen door middel van het vernietigen van wegen en bruggen, het onderscheppen van karavanen, en verder alles wat ze maar konden doen teneinde de Russische occupatie te vergemakkelijken. De wreedheden begaan door de Armeense vrijwilligerseenheden die het Russische leger begeleidden waren zo erg dat zelfs de Russische bevelhebbers zich genoodzaakt zagen hen terug te trekken uit de voorhoede en hun te belasten met het verdedigen van de achterhoede. De memoires van vele Russische officieren die dienden in het oosten in deze dagen zijn gevuld met verslagen over de vreselijke wreedheden begaan door deze Armeense guerrilla’s, die barbaars waren zelfs vergeleken bij de relatief primitieve oorlogsnormen zoals gezien in deze gebieden in die tijd. (32)
Ook bleven deze Armeense wreedheden niet beperkt tot de Turken en de Moslims. De Armeense guerrilla’s zijn ook nooit te spreken geweest over het gebrek aan volledige steun voor hun revolutionaire plannen bij de Grieken en de Joden. Als gevolg hiervan werd in Trabzon en omgeving een slachting aangericht waarbij duizenden Grieken werden vermoord, terwijl in de omgeving van Hakkari het veelal de Joden waren die werden bijeengedreven en afgeslacht door de Armeense guerrilla’s. (33) In principe hadden deze wreedheden als doel dat deze gebieden die geclaimd werden voor de nieuwe Armeense staat alleen bevolkt zouden zijn door Armeniërs; alle anderen werden daarom afgeslacht of gedwongen te vluchten voor hun leven om zodoende een gewenste Armeense meerderheid te bewerkstelligen onder de bevolking daar, in voorbereiding op het vredesakkoord.
Aan het hoofd van de eerste Armeense eenheden die de Ottomaanse grens overtrokken aan de zijde van het Russische invasieleger was de voormalige parlementariër en vertegenwoordiger voor Erzurum in het Ottomaanse Parlement, Karekin Pastirmaciyan, die nu de nieuwe revolutionaire naam van Armen Garo had aangenomen. Een andere voormalige Ottomaanse parlementariër,Hamparsum Boyaciyan, leidde de Armeense guerrilla-eenheden die Turkse dorpjes achter de frontlinie teisterden onder de bijnaam ‘Murad’, daarbij speciaal verordonnerend dat “ook de Turkse kinderen gedood dienden te worden daar zij een gevaar vormden voor de Armeense natie”. Weer een ander voormalig lid van het Parlement, Papazyan, leidde de Armeense guerrilla’s die verantwoordelijk waren voor de verwoestingen aangericht in de gebieden rond Van, Bitlis, en Mush.
In maart van 1915 begon het Russische leger op te rukken naar Van. Kort daarna, op 11 april 1915 begonnen de Armeniërs uit Van een algemene opstand en richtten een slachting aan onder de Turken in de stad en omgeving dit teneinde een snelle en gemakkelijke verovering door de Russen mogelijk te maken. Het was dus niet verwonderlijk dat Tsaar Nicolaas II een telegram stuurde aan het Armeense Revolutionaire Comité in Van op 21 april 1915, waarin hij het comité bedankte voor “de diensten die zij Rusland bewezen had”. De Armeense krant, de Gochnak, uitgegeven in de Verenigde Staten, rapporteerde trots op 24 mei 1915 dat er “nog slechts 1500 Turken waren in Van”, de rest van hen was afgeslacht.
De vertegenwoordiger van Dashnak berichtte het Armeense Nationale Congres, verzameld in Tiflis, in februari 1915 dat “Rusland 242.000 roebel beschikbaar had gesteld voordat de oorlog zelfs maar was begonnen om de Ottomaanse Armeniërs te bewapenen en voor te bereiden op het organiseren van opstanden. Hetgeen een duidelijke indruk geeft van hoe, reeds lang van te voren, de Russisch-Armeense alliantie begonnen was met het ondermijnen van de Ottomaanse oorlogsinspanning.(34) Onder deze omstandigheden, met het oprukkende Russische leger over een breed front in het oosten, en met de Armeense guerrilla’s bezig met het verspreiden van dood en vernietiging terwijl zij tevens het Ottomaanse leger in de rug aanvielen, met daarnaast ook nog eens de Entente die over een breed front van Cilicië tot Irak het Ottomaanse Rijk binnenvielen, was de Ottomaanse beslissing om de Armeniërs te deporteren uit de oorlogsgebieden een bescheiden en geheel gerechtvaardigde zelfbeschermingsmaatregel.
Zelfs na de opstand en de slachting aangericht in Van, deed het Ottomaanse Rijk een laatste poging om de algemene Armeense steun te winnen voor de oorlogsinspanningen, door het ontbieden van de Patriarch, enkele Armeense Parlementariërs, en andere afgevaardigden naar een vergadering waar zij gewaarschuwd werden dat drastische maatregelen genomen zouden worden tenzij de Armeniërs een einde zouden maken aan het vermoorden van Moslims en hun pogingen om de oorlogsinspanningen te ondermijnen.
Toen bleek dat er geen vermindering optrad in de Armeense aanvallen, besloot de regering uiteindelijk op te treden. Op 24 april 1915 werden de Armeense revolutionaire comités opgeheven en 235 van hun leiders werden gearresteerd voor hun activiteiten tegen de staat. Het is de datum van deze arrestaties die in recente jaren jaarlijks wordt herdacht door Armeense nationale groeperingen over de gehele wereld, dit in nagedachtenis van de “slachting” die naar zij beweerden toen plaatsvond. Een dergelijke slachting heeft echter nimmer plaatsgevonden, toen niet en ook niet op enig ander tijdstip gedurende de oorlog. Ondanks de grote gevaren waarmee het Rijk zich geconfronteerd zag in die dagen, handelde zij met uiterste zorg teneinde te verzekeren dat de Armeniërs goed en met mededogen werden behandeld toen zij werden gedeporteerd, over het algemeen naar Syrië en Palestina, als zij uit Zuid Anatolië kwamen, en naar Irak, als zij uit het noorden kwamen.
De Ottomaanse ministerraad verordonneerde het volgende:
“Wanneer de Armeense ingezetenen van de voorgenoemde steden en dorpen die moeten worden gereloceerd, worden overgebracht naar hun nieuwe plaats van vestiging en zich onderweg bevinden, dient hun welzijn verzekerd te zijn en hun levens en goederen beschermd; na hun aankomst ter plekke dienen de kosten voor voedsel betaald te worden uit het Fonds voor Vluchtelingen totdat zij zich definitief gevestigd zullen hebben in hun nieuwe behuizing. Eigendommen en land dienen onder hen verdeeld te worden overeenkomstig hun voormalige financiële situatie en hun huidige behoeften; en voor hen die verdere hulp nodig hebben, dient de regering huizen te bouwen en de landbouwers en de handwerkslieden te voorzien van zaad, landbouwwerktuigen en gereedschap.”(35)
En het volgende werd specifiek aangegeven:
“Dit bevel is enkel en alleen bedoeld om de uitbreiding van de Armeense Revolutionaire Comités tegen te gaan; implementeer het daarom niet op een dusdanige manier dat het een wederzijdse slachting van Moslims en Armeniërs zou kunnen veroorzaken.”
“Een regeling dient getroffen te worden voor speciale ambtenaren om deze groepen van Armeniërs, die elders gevestigd dienen te worden, te begeleiden en die er op toezien dat deze groepen worden voorzien van voedsel en andere benodigde zaken, de kosten waarvoor dienen te worden betaald uit de reserves die opzij zijn gezet ten behoeve van de emigranten.”(36)
“Ten tijde van de reis totdat zij hun bestemming bereikt hebben dient het benodigde voedsel voor de armen onder de emigranten bekostigd te worden door middel van de kredieten voor het installeren van de emigranten. De kampen voor de overgeplaatste personen dienen onder regelmatig toezicht te staan; de nodige maatregelen dienen genomen te worden teneinde hun welzijn te verzekeren en orde en veiligheid dienen te worden gehandhaafd. Men dient zich ervan te verzekeren dat de behoeftige emigranten van voedsel worden voorzien en dat hun gezondheid is verzekerd door dagelijkse bezoeken door een dokter. Zieke mensen, arme mensen, vrouwen en kinderen dienen per trein te gaan, anderen per muilezel, in wagens of te voet al naar gelang hun uithoudingsvermogen. Ieder konvooi dient vergezeld te gaan van een detachement van bewakers en het proviand voor ieder konvooi dient te worden bewaakt totdat de plaats van bestemming is bereikt. In het geval dat de emigranten aangevallen worden, hetzij in de kampen of gedurende de reis, dient alles in het werk gesteld te worden om deze aanvallen onmiddellijk af te slaan.”(37)
Met betrekking tot de rond 700.000 Armeniërs die op deze manier werden gedeporteerd tot aan het begin van 1917, viel er zeker verlies aan levens te betreuren, dit als gevolg van zowel grootschalige militaire operaties als van activiteiten van bendes die toen plaatsvonden in de gebieden waar zij doorheen trokken, alsook ten gevolge van de algemene onveiligheid en bloedvetes, welke sommige stammen trachtten te vereffenen toen de karavanen door hun gebieden trokken. Daar bovenop vonden de deportaties plaats in een tijd waarin het Ottomaanse Rijk te lijden had van grote tekorten aan brandstof, voedsel, medicijnen, en andere voorraden, alsook van grootschalige plagen en hongersnood. En men moet niet vergeten dat tegelijkertijd een heel Ottomaans leger van 90.000 man omkwam in het oosten als gevolg van ernstige tekorten, of dat gedurende de rest van de oorlog niet minder dan drie of vier miljoen Ottomaanse onderdanen van allerlei religies het leven lieten als gevolg van dezelfde condities die de gedeporteerden ondervonden. Het is daarom uitermate tragisch en ongevoelig van de Armeense nationalisten om het ongetwijfeld zware lijden van de Armeniërs gedurende de oorlog te wijten aan iets anders dan dezelfde anarchistische condities waaronder alle onderdanen van de Sultan te lijden hadden. Dit is de waarheid achter de valse aanspraken die de historische feiten verdraaien met behulp van slecht doordachte uitspraken zoals “de eerste genocide van de twintigste eeuw”, welke Armeense propagandisten en terreur groeperingen nieuw leven in trachten te blazen teneinde hun aanspraken kracht bij te zetten.
VRAAG 7
HEEFT TALAT PASHA GEHEIME TELEGRAMMEN VERSTUURD DIE HET BEVEL GAVEN VOOR DE MOORDEN?
De Armeense propaganda die beweert dat de slachtingen het beleid waren van de Ottomaanse regering vraagt om bewijs dat een dergelijke beslissing inderdaad is genomen. Voor dit doel hebben de Armeniërs een aantal telegrammen geproduceerd die toegeschreven worden aan Talat Pasha en die zogenaamd gevonden zijn door de Britse strijdkrachten onder het bevel van Generaal Allenby, toen zij Aleppo innamen in 1918. Men beweert dat deze gevonden waren in het kantoor van een Ottomaanse ambtenaar genaamd Naim Bey en dat ze aan vernietiging waren ontsnapt door het feit dat de Britse bezetting met onverwachte snelheid plaatsvond. Enkele van deze telegrammen werden gepubliceerd in Parijs in 1920 door een Armeense auteur genaamd Aram Arondian (38), en ook werden zij gepresenteerd ten tijde van de Berlijnse rechtszaak tegen de Armeense terrorist Tehlirian, die Talat Pasha vermoordde. Deze rechtbank beschouwde deze documenten echter niet als ‘bewijs’ en zij was ook op generlei wijze betrokken in enige beslissing aangaande de authenticiteit van deze papieren.
Deze documenten waren evenwel van begin tot eind verzinsels, en de aanspraken die eruit voortvloeien kunnen daarom niet worden onderbouwd. Het feit wil dat ze ook gepubliceerd werden in de Daily Telegraph in Londen in 1922 (39), die deze papieren eveneens beschreef als een vondst van Allenby’s leger. Maar toen het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken naar deze papieren vroeg bij het Ministerie van Oorlog, en bij Allenby zelf, kwam aan het licht dat ze niet waren ontdekt door het Britse leger maar dat ze geproduceerd waren door een Armeense groep in Parijs. Na bestudering van de foto’s in het boek van Andonian, bleek het overduidelijk dat qua formaat, schrift en woordgebruik, deze papieren op geen enkele wijze overeenkwamen met normale Ottomaanse documenten en dat, bijgevolg, zij nogal slechte vervalsingen waren.
Na de bezetting van Istanboel door de Entente, arresteerden de Britten en de Fransen een aantal politici en militairen alsook enige intellectuelen op beschuldiging van oorlogsmisdaden. Hierbij werd hen substantiële steun verleend door de Ottomaanse Liberale Unie die na de oorlog in een machtspositie was aangesteld door de Sultan, en die er op gebrand was om alles in haar vermogen te doen teneinde de Partij voor Eenheid en Vooruitgang en haar leiders, die reeds lange tijd elkaar politieke vijanden waren, uit te schakelen. De meeste van de gearresteerden werden gevangen gezet op Malta, maar vier leiders van de Unie en de Progressieve Partij waren, kort voor de bezetting, het land ontvlucht en werden in Istanboel berecht en ter dood veroordeeld in hun afwezigheid. Drie andere regeringsambtenaren werden eveneens ter dood veroordeeld en terechtgesteld, maar later bleek dat het bewijs waarop deze veroordelingen berustten vals was.
Ondertussen zochten de Britten overal om bewijs te vinden tegen hen die naar Malta waren gestuurd. Ondanks de volledige medewerking van de regering van de Ottomaanse Liberale Unie kon niets belastend gevonden worden in de documenten van de Ottomaanse overheid. Soortgelijke onderzoeken in de Britse archieven bleven eveneens zonder resultaat. Uiteindelijk, ten einde raad, richtte het Britse Ministerie van Buitenlandse Zaken zich tot de Amerikaanse archieven in Washington, maar in antwoord op dit verzoek, schreef een van de vertegenwoordigers van deze laatste instantie, R.C. Craigie, het volgende aan Lord Curzon:
“Ik betreur het uwe excellentie te moeten informeren dat er niets bestaat met betrekking tot iets dat gebruikt zou kunnen worden als bewijs tegen de Turken die op dit moment op Malta gevangen zitten … dat geen concrete feiten zijn aangegeven die een bevredigend belastend bewijs zouden kunnen vormen … De rapporten in kwestie blijken in geen van de gevallen bewijzen te bevatten tegen deze Turken die ook zelfs maar zouden kunnen dienen om de informatie te bevestigen die reeds in het bezit is van Hare Majesteit’s Regering . . “(40)
Onzeker wat nu te doen met de gevangenen, die al reeds twee jaar vast zaten zonder een voorgeleiding en zonder dat een aanklacht tegen hen was ingediend of dat bewijs was geproduceerd, richtte Buitenlandse Zaken zich tot de Rechts-Officieren van de Kroon in Londen, welk lichaam op 29 juli 1921 concludeerde:
“Tot nu toe zijn er geen verklaringen genoteerd van getuigen die de aanklachten die gemaakt zijn tegen de gevangenen bevestigen. Het is inderdaad onzeker dat enige getuigen gevonden kunnen worden.”(41)
Op dat tijdstip waren de ‘documenten’ geproduceerd door Andonian beschikbaar, maar ondanks de verwoede zoektocht naar bewijzen die gepresenteerd zouden kunnen worden bij de rechtbank hebben de Britten ze nooit gebruikt omdat het duidelijk was dat het vervalsingen betrof. Met als resultaat dat de gevangenen zonder ophef werden vrijgelaten in 1921, zonder dat er ook maar een aanklacht was gedeponeerd of enig bewijs was geproduceerd
Het is nuttig nog eenmaal de hoofdzaken in de bewijsvoering te herhalen die bewezen dat de documenten van Andonian allen regelrechte vervalsingen waren.
Teneinde zijn falsificaties te presenteren als ‘authentieke Ottomaanse documenten’ moest Andonian zich noodgedwongen verlaten op de handtekening van de Gouverneur van Aleppo, Mustafa Abdulhalik Bey, welke volgens hem onder verschillende van de ‘documenten’ in kwestie stond. Na bestudering van verscheidene authentieke handtekeningen van Mustafa Abdulhalik Bey, zoals bewaard op verscheidene contemporaine officiële documenten, werd vastgesteld dat de handtekeningen onder de ‘documenten’ van Andonian vervalsingen waren.
Op een van de vervalste documenten had Andonian de brief met de handtekening, toegeschreven aan Mustafa Abdulhalik Bey, gedateerd. Echter, na een vergelijking met de authentieke correspondentie tussen de Gouverneur van Aleppo en het Ministerie van Binnenlandse Zaken in Istanboel, bleek dat op de datum in kwestie niet Mustafa Abdulhalik Bey de Gouverneur van Aleppo was maar Bekir Sami Bey!
Door middel van een gedetailleerde vergelijking van de registraties gemaakt in het register van uitgaande stukken van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, waarin de datum en het referentienummer van iedere verzonden correspondentie door het ministerie wordt bijgehouden, en de data en referentie nummers waarmee Andonian zijn vervalsingen voorzag, is het bewezen dat zijn zogenaamde ‘gecodeerde telegrammen’ geen enkele relatie hadden met de werkelijke referentienummers op de correspondentie die verzonden was naar Aleppo door het ministerie in de relevante periode.
En wederom door een vergelijking van de Turkse ‘originelen’ van de ‘gecodeerde telegrammen’ van Andonian met authentieke gecodeerde Ottomaanse stukken uit die tijd, is gebleken dat de nummergroeperingen die hij gebruikte totaal geen verband hadden met de werkelijke codering in gebruik bij de Ottomanen in die periode. In een poging zijn vervalsingen geloofwaardig te maken creëerde hij een hele serie van onbruikbare, niet-bestaande referentienummers. En wat meer zij, van de data waarmee hij zijn vervalsingen in deze categorie voorzag, zouden de Ottomanen steeds dezelfde nummers gebruikt moeten hebben over een periode van zes maanden, iets wat simpelweg onmogelijk was. Met de publicatie van een hele serie documenten die beambten instrueren om de codering die zij gebruiken steeds te veranderen is het feit bewezen dat, gedurende de oorlogsjaren, de Ottomanen hun nummercodering iedere twee maanden veranderden.
Door de manier waarop de algemene Islamitische aanhef, de Besmele, in twee van Andonian’s vervalste brieven werd geschreven te vergelijken met talrijke voorbeelden van de manier waarop dit in authentieke Ottomaanse documenten gebeurde, kan men argumenteren dat Andonian’s onhandige vervalsing van deze terminologie waarschijnlijk voortkomt uit het feit dat niet-moslims, zelfs zij die het Ottomaans Turks machtig waren, deze terminologie niet gebruikten.
Een aantal van Andonian’s vervalsingen maken duidelijk dat het gewoonweg onmogelijk is dat ook maar enige Ottomaanse ambtenaar een dergelijke zinsstructuur gebezigd zou hebben, laat staan dat zij zulke grammaticale vergissingen gemaakt zouden hebben. Hetzelfde gaat op voor een hele reeks van uitdrukkingen die zogenaamd gebruikt zouden zijn door prominente Ottomaanse beambtes, dit terwijl geen enkele Ottomaanse Turk dergelijke uitdrukkingen ooit gebruikt zou hebben. Wat zijn intenties waren in deze moge duidelijk zijn: hij wou niets minder dan dat de Turken zelf de misdaden leken te bekennen die hij zelf voor hen had gefabriceerd.
De vervalste documenten, twee uitgezonderd, waren allen geschreven op gewoon papier met geen van de gebruikelijke kenmerken die te vinden zijn op het officiële papier zoals gebruikt door de Ottomaanse bureaucratie in die periode. Het feit dat een van de vervalste Turkse originelen geschreven was op gelinieerd papier [zie pagina 166], wat de Ottomanen zelfs niet voor hun privé correspondentie gebruikten, is een nog grovere vergissing begaan door Andonian. Zelfs de twee vervalsingen die, op het eerste gezicht, geschreven leken te zijn op een soort van officieel Ottomaans briefpapier zijn eigenlijk geschreven op blanco telegram formulieren, zoals iedereen die zou hebben kunnen krijgen op elk Ottomaans postkantoor.
In de tijd dat de Britten naarstig op zoek waren in de archieven van de hele wereld naar iets dat maar gebruikt kon worden als ‘bewijs’ tegen de groep van Ottomaanse ambtenaren, die zij vasthielden om hen te berechten als zijnde “verantwoordelijk voor de Armeense incidenten”, lijkt het er sterk op dat, door geen gebruik te maken van de ‘documenten’ van Andonian die in die tijd ruim voorhanden waren in de Engelse editie, de Britse regering volledig op de hoogte was van de ware aard van deze ‘documenten’.
Zou het al het geval geweest zijn dat documenten van een dergelijke inhoud als die gefabriceerd door Andonian ooit zouden hebben bestaan, dan zou de vertrouwelijke aard hiervan gedicteerd hebben dat zij uit veiligheidsoverwegingen per koerier zouden zijn verstuurd; dit over het verzenden van het gemakkelijk te onderscheppen openbare telegram systeem. Bovendien, als deze documenten ooit werkelijk geschreven zouden zijn, dan is het onvoorstelbaar dat ze gewoonweg drie jaar lang in een archief zouden hebben gelegen, in plaats van ze te vernietigen zodra men ze had gelezen.
Ook zijn er talrijke verschillen tussen de Franse en de Engelse uitgaven van Andonian’s boek. Deze verschillen echter zijn dusdanig belangrijk dat ze onmogelijk toe te schrijven zijn aan drukfouten, of aan fouten in de vertaling.
Tenslotte, het feit dat zelfs sommige schrijvers met nauwe banden met Armeense kringen, die ook gediend hebben als spreekbuis voor de Armeense zaak, aangegeven hebben hun twijfels te hebben aangaande de geloofwaardigheid van Andonian’s ‘documenten’ dient niet over het hoofd te worden gezien.
Kort gesteld zijn dus de ‘Talat Pasha Telegrammen’ niets meer dan primitieve vervalsingen van begin tot eind, gefabriceerd door Andonian en zijn medewerkers. (42)
Wat meer zij, de Ottomaanse archieven bevatten een aantal orders, waarvan de authenticiteit definitief vastgesteld kan worden, die uitgegeven zijn op dezelfde data waarin Talat Pasha onderzoeken verordonneert om diegenen te vinden en te bestraffen die verantwoordelijk zijn voor de aanvallen op de deportatiekaravanen. Het is hoogst onwaarschijnlijk dat hij met de ene hand de bevelen zou hebben geschreven voor de slachtingen en met de andere orders voor het onderzoeken en bestraffen van dergelijke misdaden.
Gedurende de deportaties, heeft de Ottomaanse regering zelfs een Amerikaanse hulporganisatie, genaamd de Vereniging voor Steun aan het Midden Oosten, toegestaan om in Anatolië te blijven en haar werkzaamheden aldaar te vervolgen. Zelfs toen de Verenigde Staten betrokken raakten in de oorlog aan de zijde van de Entente, en dus tegen het Ottomaanse Rijk, werd het dezelfde organisatie toegestaan om in Anatolië te blijven. Dit is vermeld in de rapporten van de Amerikaanse Ambassadeur in Istanboel, Elkus. Zou de Ottomaanse regering een Amerikaanse organisatie in de gelegenheid stellen om getuige te zijn van een “slachting”, als een dergelijk bevel gegeven zou zijn? In andere woorden, het is belachelijk te veronderstellen dat de Ottomanen tegen Amerika gezegd zouden hebben: “Wij gaan de Armeniërs afslachten, waarom komen jullie niet even kijken?” Een dergelijke beschuldiging kan nimmer een verklaring voor historische feiten vormen.
Tenslotte, en uiteindelijk het meest belangrijke punt, toen er een eind kwam aan de oorlog was de Armeense bevolking nog steeds substantieel aanwezig in West Anatolië, Thracie, en in Istanboel. Als de Ottomaanse regering inderdaad het bevel had gegeven tot genocide, dan zouden ook zij ongetwijfeld gedood zijn. En wat meer zij, als de Ottomaanse regering alle Armeniërs in het Ottomaanse Rijk had willen elimineren, dan had zij dit doel veel makkelijker kunnen realiseren door met hen af te rekenen en hen te doden op de plaats waar zij leefden dan door het ondernemen van een deportatie op grote schaal van hen die in de oorlogszone in het oosten leefden en dit onder de ogen van buitenlandse waarnemers.
De beschuldiging dat de Ottomaanse regering de algehele slachting van de Armeniërs in het Ottomaanse Rijk verordonneerde en uitvoerde kan bijgevolg dus niet worden onderbouwd en wordt zelfs tegengesproken door de feiten.
VRAAG 8
STIERVEN ER ANDERHALF MILJOEN ARMENIERS GEDURENDE DE EERSTE WERELDOORLOG?
In de Armeense propaganda wordt beweerd dat niet minder dan 1,5 tot 2 miljoen Armeniërs stierven als een gevolg van de “slachtingen”. Net zoals de rest van de beweringen van de propagandisten is ook deze denkbeeldig, met aantallen die, met het verstrijken van de tijd, steeds hoger worden. In het begin, vlak na de oorlog, beweerden de Armeniërs dat niet minder dan 600.000 van hen gedood waren. Later werd dit aantal verhoogd naar 800.000 en nu spreken zij zelfs van 1,5 miljoen, en in de toekomst kan er zo dus wel sprake zijn van 3 miljoen. Volgens de uitgave van de Encyclopedia Britannica van 1918 zouden er 600.000 Armeniërs zijn omgebracht; in de uitgave van 1968 werd dit cijfer verhoogd tot anderhalf miljoen.
Maar hoeveel Armeniërs stierven er werkelijk? Het is onmogelijk een exact cijfer vast te stellen, dit omdat er geen volledige overlijdensregistraties of statistieken werden bijgehouden in die jaren. De enige basis waarop een schatting gemaakt kan worden, zijn de feitelijke aantallen van de Armeense bevolking ten tijde van het Ottomaanse Rijk. Zelfs hier vertonen de cijfers grote verschillen en de aantallen die de Armeniërs zelf claimen gaan de anderen ver te boven.
De geclaimde Armeense bevolking
-Volgens de Armeense schrijver Leart, gebaseerd op de cijfers zoals verkregen van het Patriarchaat in Istanboel: 2.560.000;
-Volgens de Armeense historicus Basmajian: 2.380.000;
-Volgens het Armeense Nationale Comité ten tijde van de Vredesconferentie in Parijs: 2.250.000;
-Volgens de Armeense historicus Kevork Aslan: 1.800.000;
-Volgens het Franse Gele Boek: 1.555.000;
-Volgens de Encyclopedia Brittanica: 1.500.000;
-Volgens Constenson: 1.400.000,
-Volgens Lynch: 1.345.000;
-Volgens de officiële Ottomaanse volkstelling van 1914: 1.295.000;
-Volgens het Jaarlijkse Register (Londen); 1.056.000.
De Armeense cijfers, die duidelijk overdreven zijn, buiten beschouwing latend, variëren de Westerse schattingen tussen de 1.056.000 en 1.555.000, hetgeen min of meer overeenkomt met het aantal van 1.295.000 in het officiële rapport van de Ottomaanse volkstelling. Hoe is het dan mogelijk dat anderhalf miljoen Armeniërs afgeslacht zouden zijn? Zelfs al zouden alle Armeniërs gedood zijn, wat natuurlijk niet gebeurd is, zou er nooit sprake kunnen zijn van dergelijke aantallen.
Wat zijn dan de werkelijke aantallen met betrekking tot de Armeense verliezen? Talat Pasha verklaarde in een rapport gepresenteerd op het laatste congres van de Partij voor Eenheid en Vooruitgang, dat dit aantal werd geschat op rond de 300.000. Monseigneur Touchet, een Franse geestelijke, informeerde het congres Oeuvre d’Orient, in februari 1916, dat men aannam dat het aantal doden 500.000 was, maar hij voegde eraan toe dat dit aantal mogelijkerwijs overdreven was.
Toynbee schat het aantal verliezen aan de Armeense kant op 600.000. Hetzelfde aantal wordt ook vermeld in de editie van de Encyclopedia Britannica van 1918. Eerder hadden de Armeniërs ook al een dergelijk aantal geclaimd. Bogos Noubar, het hoofd van de Armeense delegatie op de Vredesconferentie van Parijs, verklaarde dat er na de oorlog nog 280.000 Armeniërs in Turkije leefden en dat 700.000 Armeniërs waren geëmigreerd naar andere landen. Volgens de schatting van Bogos Noubar, bedroeg de totale Armeense bevolking van voor de oorlog 1.300.000. Bijgevolg kan geconcludeerd worden dat het aantal van de Armeense verliezen rond de 300.000 moet zijn. Eens te meer blijken de Armeense claims niet overeen te komen met de feiten.
VRAAG 9
IS HET VERDRAG VAN SEVRES NOG STEEDS VAN KRACHT?
De Armeense propagandisten beweren dat het Verdrag van Sevres, dat de basis vormde voor de vestiging van een Armeense staat in Oost Anatolië, wettelijk nog steeds van kracht is, en gebruiken het als de basis voor hun aanspraken voor een “terugkeer” naar de “Armeense gebieden”. Terwijl in feite dit verdrag nooit van kracht is geworden. Daarvoor in de plaats kwam het Verdrag van Lausanne. Bovendien, nadat de Dashnaks op 28 mei 1918 in Erivan de Armeense Republiek hadden gesticht, heeft deze republiek het Batum Verdrag met de Ottomaanse regering van 4 juni 1918 ondertekend. Dit verdrag werd omschreven door de Minister van Buitenlandse Zaken van de Armeense Republiek, Hadisian, als omvattende een volledige verwerping van alle aanspraken van de Armeense Republiek met betrekking tot territorium of mensen van het Ottomaanse Rijk met inbegrip van de Armeniërs en de gebieden die geclaimd werden door de Armeense nationalisten:
“De Armeniërs van Turkije denken er niet meer over om zich af te scheiden van het Ottomaanse Rijk. Hun problemen vormen niet langer een bron van zorg in de relaties tussen de Armeense Republiek en de Osmanen. De relaties tussen het Ottomaanse Rijk en de Armeense Republiek zijn voortreffelijk, en dienen dat te blijven in de toekomst. Alle Armeense politieke partijen zijn deze zelfde mening toegedaan. Een voortzetting van deze vriendschappelijke betrekkingen met de buurlanden is een van de meest belangrijke punten van het programma zoals onlangs aangekondigd door de Armeense regering, waar ik de Minister van Buitenlandse Zaken van ben.” (41)
Zelfs het Dashnak partijblad Hairenik schreef op 28 juni 1918:
“Het vijandige beleid van Rusland ten opzichte van Turkije maakte de Armeniërs van de Kaukasus overmoedig; dat is de reden geweest waarom de Armeniërs uit de Kaukasus betrokken werden in de conflicten tussen twee bevriende volkeren. Gelukkig duurde deze situatie niet lang. Kort na de Russische Revolutie begrepen de Armeniërs uit de Kaukasus dat hun veiligheid alleen kon worden bereikt door goede betrekkingen met Turkije en zodoende reikten zij hun hand uit naar Turkije. Turkije wilde eveneens de gebeurtenissen in het verleden laten rusten en greep de uitgestrekte hand aan in vriendschap. Wij zijn het er mee eens dat de Armeense kwestie opgelost is en een zaak van het verleden is geworden. De wederzijdse gevoelens van wantrouwen en vijandigheid zoals bewerkstelligd door buitenlandse agenten zijn geëlimineerd.”(42)
Deze verklaringen moge duidelijk maken dat de Armeense kwestie als afgesloten werd beschouwd met het sluiten van de verdragen die volgden na de Eerste Wereldoorlog; dat de Russen en de Armeniërs verantwoordelijk waren voor de gebeurtenissen die plaats vonden en niet de Turken, en dat, zo er sprake van zou zijn dat er iemand mishandeld was, dat dat de Turken waren en niemand anders.
Het is waar dat na Eerste Wereldoorlog het bestand door de Armeense Republiek voor enige tijd werd geschonden. Ondanks de Dashnak declaraties begonnen Armeense bendes overvallen te plegen in het oosten van Anatolië in de zomer van 1918. Op 28 mei 1919, de eerste verjaardag van de stichting van de Armeense Republiek door de Dashnaks, werd verklaard dat “Armenië Oost Anatolië had geannexeerd”. Zodoende maakten zij aanspraak op de gebieden in het oosten van Anatolië die, volgens het Verdrag van Brest-Litovsk waren teruggegeven aan het Ottomaanse Rijk. Teneinde de Armeense aanspraken te onderzoeken en een schikking te treffen stuurde de Amerikaanse President Wilson een Amerikaanse onderzoekscommissie naar Anatolië in het najaar van 1919 met aan het hoofd Generaal James G. Harbord. Gedurende september en oktober reisde deze commissie rond in Anatolië en berichtte vervolgens aan het Amerikaanse Congres dat:
“Gedurende eeuwenlang hebben de Turken en Armeniërs in vreedzame coëxistentie geleefd; dat de Turken net zo geleden hebben als de Armeniërs ten tijde van de deportaties; dat slechts 20% van de Turkse dorpelingen die ten oorlog trokken naar huis waren teruggekeerd; dat voor het begin van de Eerste Wereldoorlog de Armeniërs nimmer een meerderheid hadden gevormd in de gebieden nu aangeduid als Armenië; dat zij geen meerderheid zouden vormen zelfs als alle gedeporteerde Armeniërs zouden terugkeren; en dat de claims dat terugkerende Armeniërs gevaar zouden lopen niet gerechtvaardigd waren.” (43)
Als een gevolg van dit rapport verwierp het Amerikaanse Congres in april 1920 het voorstel om een Amerikaans mandaat in te stellen voor Anatolië met het doel om de Armeniërs in staat te stellen hun eigen staat te verwezenlijken in het oosten.
Op 10 augustus 1920 namen de Armeniërs deel aan de ondertekening van het lang verwachte Verdrag van Sevres, hetgeen stipuleerde dat het Ottomaanse Rijk de vestiging van een onafhankelijke Armeense staat zou erkennen, met grenzen die vastgesteld zouden worden door President Wilson. Dit verdrag werd echter enkel ondertekend door de Ottomaanse regering in Istanbul, dit terwijl de meeste Turken, en het grootste gedeelte van het land, het leiderschap van de regering in Ankara, geleid door Mustafa Kemal, accepteerde, die sterk gekant was tegen het verdrag en zijn bepalingen.
Ondertussen, volgend op de wapenstilstand van Mondros dat een einde maakte aan de gevechten van de Eerste Wereldoorlog in 1918, werd de provincie Adana bezet door de Fransen. De Britten bezetten Urfa, Marash, en Antep, maar lieten deze later ook aan de Fransen.
Ten tijde van de Franse bezetting van deze provincies in het oosten en zuidoosten van Anatolië, werden de Franse bezetters vergezeld door Armeniërs in Franse uniformen, die onmiddellijk begonnen met het teisteren van Turkse dorpen en het doden van vele Turken. Deze wreedheden dreven de Turken in dit gebied in het verzet, hetgeen in Europa wederom tot een propaganda campagne leidde dat de Turken Armeniërs zouden uitroeien. Deze keer echter, omdat het de Fransen zelf waren die noodgedwongen de Armeniërs naar de achterhoede moesten sturen om een einde aan de slachtpartijen te maken, was het overduidelijk dat de Armeense beschuldigingen vals waren, en niemand hechtte er enig geloof aan.
Nadat het Amerikaanse Congres het instellen van een mandaat over Anatolië had verworpen viel de Armeense Republiek in de Kaukasus Turkije aan in juni van 1920, waarbij zij zowel guerrillabendes alsook georganiseerde legereenheden naar Oost Anatolië zond, die een wijdverbreide slachting aanrichtten onder de plaatselijke bevolking aldaar. De regering in Ankara kwam in september te hulp en in een relatief korte tijd waren de Armeense strijdkrachten verdreven, werd Oost Anatolië teruggewonnen en orde en veiligheid hersteld. Met het ondertekenen van het Verdrag van Gumru (Alexandropol) door de regering in Ankara en de Armeense Republiek op 3 december 1920, verklaarden beide partijen akkoord te gaan met de nieuwe grenzen en erkenden zij het Verdrag van Sevres van nul en generlei waarde te zijn. De Armeniërs deden ook afstand van alle territoriale aanspraken op Turkije.
Kort daarna viel het Rode Leger Erivan binnen en vestigde er de Sovjet Armeense regering. Echter, door een opstand in Erivan op 18 februari 1921 kwamen de Dashnaks wederom aan de macht in Armenië. De nieuwe Vratzian regering zond een comité naar Ankara op 18 maart en vroeg de Turkse regering om hulp tegen de Bolsjewieken, hetgeen inderdaad een vreemde ontwikkeling was gezien het feit dat slechts twee jaar eerder de Dashnaks een Armeense invasie van Turkije hadden georganiseerd. De Dashnak regering hield echter niet lang stand en de Sovjet Unie herwon spoedig de controle over Erivan.
Op 16 maart 1921 ondertekende Turkije het Verdrag van Moskou met de Sovjet Unie, waarmee de grenzen tussen Turkije en de Sovjet Unie definitief werden vastgesteld. Zoals overeengekomen in dit verdrag, ondertekende Turkije op 13 oktober 1923 het Kars Verdrag met Sovjet Armenië, waarbij de nieuwe grenzen tussen de twee landen bevestigd werden alsook dat de condities van het Verdrag Van Sevres voor eens en altijd van nul en generlei waarde waren.
De situatie aan het zuidelijke front werd geregeld met Frankrijk met de ondertekening van het Verdrag van Ankara op 20 oktober 1921. Frankrijk evacueerde niet alleen haar eigen troepen, maar ook de Armeense guerrilla’s en de vrijwilligers die met hen hadden samengewerkt alsook de meeste Armeniërs die zich gevestigd hadden in Adana in de hoop om er een Armeense staat te stichten. De meeste van deze Armeniërs vestigden zich in Libanon. Dit verdrag maakte vervolgens de teruggave van Hatay aan Turkije mogelijk, waarmee voldaan werd aan de condities van het Turkse nationale pact, wat opgesteld was door Mustafa Kemal en de leiders van de Turkse Onafhankelijkheidsoorlog.
Al deze regelingen maakten een effectief einde aan de Armeense ambities een eigen staat op te richten in Oost Anatolië. Het Verdrag van Lausanne, ondertekend op 24 juli 1923, als vervanging van het Verdrag van Sevres, maakte niet eens melding van de Armeniërs, wat de reden is waarom, zelfs nu nog, Armeense nationalisten proberen om het Verdrag van Sevres in ere te herstellen, ook al is het zelfs nimmer van kracht geweest.
VRAAG 10
WORDEN DE ARMENIËRS IN TURKIJE MOMENTEEL ONDERDRUKT?
Van tijd tot tijd beweren de propagandisten van het Armeense nationalisme dat de Armeniërs in Turkije vervolgd worden. Dit wordt niet alleen gedaan in een poging om hun beweringen te versterken dat de Turken de Armeniërs altijd al hebben vervolgd door de gehele geschiedenis heen, maar ook om een band te bewerkstelligen tussen de Armeense actiegroepen en om buitenlandse machten te bewegen te interveniëren in de Turkse binnenlandse aangelegenheden. Maar net als alle andere Armeense beweringen, zijn ook deze niet gebaseerd op feiten.
De veertig – tot vijftigduizend Armeniërs die tegenwoordig in Turkije leven werden op geen enkele wijze onderscheiden van de rest van de bevolking. Zij zijn gelijkwaardige Turkse burgers, met dezelfde rechten en privileges als alle andere Turkse staatsburgers, wier leven, rechten en welzijn wordt gewaarborgd door de wet. De Armeniërs in Turkije zijn vrij om hun religie te belijden in hun eigen kerken en om hun eigen taal te onderwijzen in hun eigen scholen. Zij zijn vrij om kranten, boeken, en tijdschriften in het Armeens uit te geven en hebben hun eigen sociale en culturele instellingen naast de vrijheid om deel te nemen in alle instellingen zoals er zijn voor alle Turken. De Armeense gemeenschap in Istanbul heeft 30 scholen, 17 culturele en sociale verenigingen, twee dagbladen, de Jamanak en de Marmara, twee sportverenigingen, Shishly en Taksim, alsook vele gezondheidsinstellingen en talrijke religieuze stichtingen, opgezet om deze activiteiten te ondersteunen.
De meeste Turkse Armeniërs behoren nog steeds tot de Gregoriaanse stroming, met aan het hoofd een Patriarch. Daarnaast zijn er ook een aantal Katholieke en Protestantse Armeniërs, die elk hun eigen kerken en instellingen hebben.
De Armeniërs van Turkije zijn net zo vrij om een welvarend en gelukkig leven te leiden als de Turken van welke religie dan ook. Onder hen zijn veel rijke zakenmensen, bekende kunstenaars en ook in andere beroepen onderscheiden zij zich. De Armeniërs in Turkije zijn er trots op Turkse burgers te zijn en, tezamen met alle andere Turken, nemen zij grote aanstoot aan de leugens die verspreid worden over hun land in hun naam door de Armeense nationalisten. Zij zijn in het bijzonder ontsteld over de terroristische aanslagen door deze groeperingen op Turkse diplomaten, burgers, en belangen over de gehele wereld.
Op de eerste november 1981 hield de Armeense Patriarch een herdenkingsdienst in het Patriarchaat om de Turkse diplomaten te herdenken die door de Armeense terroristen waren vermoord en om deze daden te veroordelen uit naam van de Armeense bevolking. In februari 1982 ontkende de Patriarch met kracht de beschuldiging gedaan door de Raad van Europa, dat Turkije haar minderheden zou onderdrukken, met de woorden “de Armeniërs van Turkije zijn Turkse staatsburgers, zij leven in vrede in Turkije, zij zijn vrij hun godsdienst te belijden en weten zich beschermd door de vrijheid van geloof“. In een reactie op de Armeense terroristische aanslag op de Turkse Consul-Generaal Kemal Arikan, in Los Angeles op 28 januari 1982, liet de Patriarch weten dat “alle Armeniërs, net als alle ander Turkse burgers, hier met groot verdriet kennis van hebben genomen” en tevens deed hij een oproep aan “alle Armeniërs die buiten Turkije leven om in opstand te komen tegen deze illegale activiteiten en moorden“. Op deze manier hebben de Turkse Armeniërs zelf deze laatste bewering van de Armeense propagandisten gelogenstraft.
CHRONOLOGY
1022 | Basileios II annexed Armenian territories in the Byzantine Empire and 40.000 Armenians were deported to Anatolia. |
1046 | The Armenian sovereigns were killed by Byzantine Emperor Constantine IX. |
1054 | Seljukian Sultan Tugrul Bey gave the Armenians autonomy. |
1098 | The Armenians collaborated with the Crusaders. |
1461 | Sultan Mehmed the Conqueror invited Armenian Bishop Hovakim to Istanbul and he was honoured by the title of “Patriarch”. Later some privileges were given to the Armenians. |
1790 | The First official Armenian school was opened by two Armenians Amira Miricanyan and Shnork Migirdic, in Istanbul, at Kumkapi. |
1823 | The Bezciyan School was founded by an Armenian called Artin Bezciyan in Istanbul, Kumkapi. |
1824 | Patriarch Karabet has taken Armenian Grammar School Kumpkapi under his protection. |
1853 | (October, 22) Armenian Commission of Education was founded. |
1876 | The Ottoman Assembly accepted the first Armenian deputies. |
1877 | (December, 7) Armenian National Council decided on forcing their people to join the Army and fight. |
1878 | (April, 13) The Armenian Patriarch of Istanbul, Nerses has sent a note to British Secretary of Foreign Affairs saying that they would not live together with the Turks any longer.(July, 13) The Treaty of Berlin was signed. Article 61 about the Ottoman Armenians was added to the treaty.(August, 3) The British Secretary of Foreign Affairs Lord Salisbury sent an instruction to the British Ambassador Layard and informed him that the Ottoman Government should begin making reforms in the Eastern Anatolia. |
1890 | (June, 20) Revolt of Erzurum(July) Kumkapi DemonstrationFirst Sason Revolt |
1892 – 1893 | Merzifon, Kayseri and Yozgat Revolts |
1895 | (September, 30) Sublime Porte (Government’s Gate) Event in Istanbul.(November) The Armenian attempt for a revolt in Maras. |
1896 | (October, 30) Armenian Uprising in Istanbul(June, 1) First Van Revolt(August, 26) Raid of the Ottoman Bank |
1902 | Armenian philologist H. Acaryan published a book called “The Effects of Turkish Language on Armenian Language and The Turkish Words in Armenian”. |
1904 | Second Sason Revolt |
1905 | (July, 1921) The Assassination attempt against Sultan Abdulhamid II in Yildiz Mosque. |
1908 | Armenian newspaper “Jamanak” was statrted to be published.Second National Council has opened and some of the Armenian Committee members were elected deputies. |
1909 | (April, 14) Armenian Revolt in Adana. |
1915 | (April, 15) Second Van Revolt(April, 24) Armenian Committees working against the Ottoman Government were closed. The 2345 members of those committees were arrested.(May, 3) Armenian Massacres in Van.(May, 27) The Law of Relocation was passed. |
1918 | (February, 1) Armenian secret society member Arshak committed massacres in Bayburt.(April, 25) Armenian militants killed 750 Muslims in Subatan village of Kars City.(May, 1) An Armenian militant named Arshak killed 60 Muslims including children in Kars City. |
1919 | (November, 20) Two Armenian high category bureaucrats of the Ottoman government, Bogos Nubar Pasha and Sherif Pasha signed Armenian-Kurd independence document. |
1920 | (January, 12) An Armenian mounted unit has tortured Muslims in the Arapdar village of Antep City.(December, 2) Treaty of Gumru was signed. |
1921 | (March, 15) An Armenian terrorist assassinated Talat Pasha in Berlin.(March, 16) The Moscow Treaty was signed.(March, 18) Misak Torlakyan killed the Minister of Internal Affairs of Azerbaijan, Cevanshir Han, in Istanbul.(October, 13) Kars Agreement was signed.(December, 6) Armenians killed Sait Halim Pasha in Rome. |
1922 | (July, 22) Cemal Pasha was killed by Armenians, in Tbilisi. |
1923 | Armenian Munib Boya entered the Turkish National Assembly as a deputy.(June, 24) The Lausanne Treaty was signed. |
1934 | Franz Werfel published his novel “Forty Days in Musa Mountain” in USA. |
1935 | (December, 15) In Pangalti church an Armenian Group burned Werfel’s novel “Forty Days in Musa Mountain” declaring that book “utters maliciously false statements about the Turkish Nation”. |
1936 | After the publication of Franz Werfel’s “Forty Days in Musa Mountain” in France, it caused a lot of reactions in the Turkish press. |
1937 | Cevat Rıfat Atilhan, “Musa Dağı” adında kitap yazarak, Franz Werfel’in eserinin gerçekleri yansıtmadığını bildirdi.Werfel’in, “Musa Dağ’da Kırk Gün” adlı eserinin filme alınmasının engellenmesi, ABD Dışişleri Bakanlığı nezdinde gündeme geldi. |
1943 | Armenian Berc Türker Keresteci entered the Turkish National Assembly as a deputy from Afyonkarahisar. |
1957 | Migirdich Shellefyan was elected as a deputy from Istanbul in the 27 October elections. |
1964 | (December 24) The Cypriot Minister of Foreign Affairs, Kypriano applied to UN Council of Security to get the approval of “the Armenian Issue” against Turkey. |
1965 | (April 24) Armenians had organised a demonstration against Turkey, in San Paulo, Brazil. |
1969 | (April 24) Armenians made a demonstration in front of the Turkish Embassy in London. |
1973 | (January 27) An Armenian terrorist, Migirdic Yanikyan killed Mehmet Baydar, Turkish Consul General for Los Angeles and his assistant Bahadir Demir. |
1975 | (January 20) ASALA was founded.(October 22) The Turkish Ambassador in Vienne Danis Tunaligil was killed by Armenian terrorists.(October 24) The Turkish Ambassador in Paris Ismail Erez and a police officer Talip Yener were killed by Armenian terrorists. |
1976 | (February 16) The First Secretary of Turkish Embassy in Beirut Oktay Cerit was killed by the Armenian terrorists.(May 28) Turkish diplomatic bureau in Zurich was bombed. An Armenian called Noubar Soufoyan was arrested and condemned to 15 years in prison. |
1977 | (May 29) Istanbul Yesilkoy Airport and Sirkeci Station were bombed. Four people died and 31 people were injured. The attacks were undertaken by the “Extreme Armenian Movement Groups”.(June 9) The Turkish Ambassador in Vatican Taha Carim was killed by the Armenians. |
1978 | (January 3) The Turkish Embassy in Brussels was bombed. The attack was undertaken by “Armenian New Resistance Organisation”.(June 2) In Madrid, the Turkish Ambassador Zeki Kunaralp’s wife Necla Kunaralp and the ex Ambassador Besir Balcioglu were killed by the Armenians.(July 8) In Paris, the Turkish Diplomatic Bureau and the Tourism Bureau were bombed. The attacks were undertaken by the “Armenian Genocide Justice Committee”(August 6) Turkish General Consulate for Geneva was bombed. The attacks were undertaken by the “The Armenian New Resistance Organisation”.(December 17) The Geneva Bureau of Turkish Airlines was bombed by ASALA. |
1979 | (April 15) The Greek government approved “The Monument of Armenian Revenge” to be erected in Nea Simirna Square in Athens.(August 22) Assistant Consul Niyazi Adali in Geneva was assassinated by ASALA, in attack three other people were killed.(August 27) Turkish Airlines Bureau in Frankfurt was bombed by ASALA.(October 4) Turkish Airlines Bureau in Copenhagen was bombed by ASALA.(October 12) The son of Ozdemir Benler, the Turkish Ambassador in Amsterdam, Ahmet Benler was killed in La Hague.(December 22) The Tourism Counsellor of Paris Embassy Yilmaz Copan was killed by Armenians. |
1980 | (January 10) ASALA bombed Turkish Airlines’ Bureau in Tehran.(February 6) Ambassador Dogan Turkmen was injured in an armed attack in Bern.(March 10) Armenian terrorists bombed the Turkish Airlines Bureau in Rome. Two Italians died; 14 Italians injured.(April 8) During meeting in Sayda, ASALA declared the Kurds as their blood brothers by claiming there were resemblances between the two communities.(April 17) The Turkish Ambassador in Vatican Vecdi Turel was attacked by the Armenians, and his police officer Tahsin Guvenc was injured.(April 19) ASALA attacked the Turkish Consulate in Marseille.(June 31) The Turkish Administrative Attaché Galip Ozmen and his daughter Neslihan Ozmen were killed by the Armenian terrorists. (August 5) The Turkish Consulate in Lyon was stormed by the Armenian terrorists and Kadir Atilgan, Ramazan Sefer, Kavas Bozdag and Huseyin Toprak were killed.(September 26) Turkish Press Attaché in Paris Selcuk Bakkalbasi was attacked by the Armenians and he was badly injured.(November 10) ASALA attacked to Turkish Consulate in Strasbourg.(December 17) Turkish Ambassador in Sidney, Sarik Arkyan and his police officer Engin Saver were killed. |
1981 | (January 13) Armenian terrorists had put a bomb into the car of Ahmet Erbeyli Counselor of Finance in Paris Embassy. He survived by chance.(March 4) The Administrative counsellor of Turkish Embassy in Paris, Resat Morali and imam Tecelli Ari were killed by the Armenians.(April 3) The Armenians shot Cavit Demir the administrative counsellor of the Turkish Embassy in Copenhagen; he was luckily survived with injuries.(June 9) The Secretary of the Turkish Embassy in Geneva Mehmet S. Yerguz was killed by ASALA.(September 24) The Armenian terrorists stormed the General Consulate in Geneva; and killed police officer Cemal Ozen.(October 3) The Second Secretary of Turkish Embassy in Rome was attacked by Armenian terrorists; he was badly injured.(November 27) “Armenian Students Union in Europe” and “Kurdish Students Association in Europe” made a joint declaration in London. |
1982 | (January 28) The Turkish General Consulate in Los Angeles, Kemal Arikan was killed by two Armenians Harry Sasunyan and Kirkor Saliba.(April 8) Commerce Counselor in Ottawa Embassy Kemalttin Kani Gungor was injured by an armed attack.(May 5) The Turkish honorary Consul for USA Boston Region Okan Gunduz was killed by Armenians.(June 7) Erkut Akbay the administrative attaché in Lisbon Embassy was killed. On the same day, Atilla Altikat the military attaché in Ottawa, Bora Süelkan the administrative attaché to Bulgaria and chargé d’affaires of Lisbon Embassy Yurtsev Mihcioglu and his wife Cahide Mihcioglu were attacked. Turkish Ambassador in Canada Coskun Kirca was attacked as well.(August 7) Ankara Esenboga Airport was bombed by three Armenian terrorists. Three police officers and nine civil people died. Seventy-eight people were injured. A terrorist called Levon Ekmekciyan was arrested. (August 10) An Armenian named Artin Penik burned himself to protest Esenboga Airport Incident. |
1983 | (January 29) Levon Ekmekciyan was found guilty of 1982 Esenboga Airport incident and he was executed in Ankara.Harut Levonyan and Rafi Elbekyan attacked to the Turkish Ambassador in Yugoslavia and a man from Belgrade who was passing by was killed.(June 15) Some terrorists of ASALA organisation attacked Turkish Airlines office in Paris Orly Airport. The attack resulted in the death of four Frenchmen, two Turks, an American and a Swedish person. In the incident sixty people were injured.(June 27) Five Armenian terrorists who raided the Turkish Embassy in Lisbon were died. |
1985 | (March 12) Turkish Embassy in Ottawa was raided by three Armenian terrorists. One of the Canadian civil guards was shot dead. Ambassador Coskun Kirca survived with injuries. |
1991 | (January 21) Armenians attacked to Hacilar City. Three Soviet soldiers and two Azeris were killed. The terrorists killed an Azeri journalist Savatin Askerova.(April 13) In Karabagh, Armenians and Azeris fought. The Armenians bombarded Azeri villages.(April 23) The Armenians bombarded Azeri villages in Susa region. Three Azeris were killed, three houses were destroyed, and three houses were demolished.(April 26) Four Azeri civil guardians were killed. The attack was undertaken by “Karabakh Warriors”.(September 23) Armenia declared its independence.(December 26) Soviet Union was dissolved. Armenia gained its legal independence. |
1996 | Levon Petrosyan was elected as the President of Armenia for the second time. |
1997 | (March 20) One of the leaders of Tashnaksutium Rober Kocaryan became the prime minister of Armenia.(December 20) The Armenians celebrated the 160th year of Surp Agapyan Hospital together with New Year’s fest. |
1998 | The President of Turkey Suleyman Demirel received Ara Kocunyan the editor of “Jamanak” newspaper in the of 90th anniversary of the newspaper, in his resident.(February) The President of Armenia Levon Ter-Petrosyon resigned. Thus Robert Kocaryan has found a way for presidency. Petrosyan was protested by the extreme nationalists with his peaceful approaches in Karabagh.(February) Elcibey the leader of Azerbeyjan People’s Front evaluated the resignation of Petrosyan, and he said Kocaryan revolted against Azerbeyjan with the Russian assistance in Karabagh. (March 30) Kocaryan was elected the President of Armenia.(July) Abdullah Ocalan the leader of the PKK terrorist organization demanded a special village from Armenia for the use of his organization.(October 14) Mesrob Mutafyan, became the 84th Patriarch of the Turkish Armenians. |
LITERATUURLIJST
BIBLIOGRAPHY
1. Al-Meza’em al-Ermeniyya wa al-Haka’ek (in Arabic), Ankara Vaqif al-Diyanet al-Turkiyya, 1983.
2. Armenians in the Ottoman Empire and Modern Turkey: 1912-1926, Istanbul, Bogaziçi University, 1984.
3. Armenian Terrorism and The Paris Trial; Terorisme Arménien et Proces de Paris, Ankara, Ankara University, 1984.
4. Armenische Propaganda gegen die Turkei und die Wahrheit, Ankara, Institut für Aussenpolitik, 1982.
5. Aspirations et agissements révolutionnaires des comités Arméniens avant et après la proclamation de la Constitution
Ottomane, Istanbul, 1917.
6. Ataöv, Tűrkkaya, A Brief Glance at the “Armenian Question”, Ankara, Ankara Chamber of Commerce, 1984; 2nd
pr., Ankara, Sistem Ofset, 1984.
7. Ataőv, Tűrkkaya, A British Report (1895): “The Armenians Unmasked”, Ankara, Sevinç Matbaasi, 1985.
8. Ataöv, Türkkaya, A British Source (1916) on the Armenian Question, Ankara; Sistem Ofset, 1985.
9. Ataöv, Türkkaya, An Armenian Author on “Patriotism Perverted”; Un auteur arménien s’exprime sur le “Patriotisme perverti”
Ein armenischer Autor über “Patriotismus Missbraucht”, Ankara, Sistem Ofset, 1984; 2nd pr., Ankara, Sistem Ofset, 1985.
10. Ataöv, Türkkaya, An Armenian Source: Hovhannes Katchaznouni; Une source Arménienne: Hovhannes Katchaznouni; Eine
Armenische Quelle: Hovhannes Katchaznouni; Fuinte Armenia: Hovhannes Katchaznouni, Ankara, Sistem Ofset, 1984; 2nd
pr.: Ankara, Sistem Ofset, 1985.
11 . Ataöv, Türkkaya, Armenian Participation in Ottoman Cultural Life, Ankara, Sevinç Matbaasi, 1985.
12. Ataöv, Türkkaya, A “Statement” wrongly attributed to Mustafa Kemal Atatürk, Ankara, Siyasal Bilgiler Fakultesi, 1984;
pr., Ankara, Sistem Ofset, 1985.
13. Ataöv, Türkkaya, De Andonian “Documenten”, welke aan Talat Pasha worden toegeschreven, zijn bedrog, Ankara, Siyasal
Bilgiler Fakültesi; 1984.
14. Ataöv, Türkkaya, Deaths Caused by Disease: In Relation to the Armenian Question; Les décés relevant de maladies, en
relation avec la question arménienne, Ankara, Sistem Ofset, 1985.
15. Ataöv, Türkkaya, Hitler and the “Armenian Question”; Hitler et la “Question arménienne”, Ankara, Sistem Ofset 1985.
16. Ataöv, Türkkaya, La Participation des Arméniens a la vie culturelle ottomane, Ankara, Sevinç Matbaasi, 1985.
17. Ataöv, Türkkaya, Talat Paşa’ya Atfedilen Andonian “Belgeler’i Sahtedir: Talat Paşa’yin Verakirvatz Andoniani Vaveratuğteri Gegdz Yen (in Armenian); Zaif Watha’ek Andonian al-lati nisubat hata’en ila Tal’at Basha (in Arabic); Esnadi Andonian kâbe
Talat Pasha muntasab shuda sahteki est (in Persian), Ankara, Sistem Ofset, 1984.
18. Ataöv, Türkkaya, The Andonian “Documents” Attributed to Talat Pasha are Forgeries; Les “Documents” d’Andonian
attribues a Talat Pacha sont des faux; Die Talat Pascha zugeschriebenen Andonianischen “Dokumente” sind Falschungen,
Ankara, Siyasal Bilgiler Fakültesi, 1984; 2nd pr.: Ankara, Sistem Ofset, 1984.
19. Ataöv, Türkkaya, Une “declaration” faussement attribuée a Mustafa Kemal Atatürk, Ankara, Sistem Ofest, 1984.
20. Ataöv, Türkkaya, Un Rapport Anglais (1895): “Les Arméniens demasqués”, Ankara, Sevinç Matbaasi, 1985.
21. Ataöv, Türkkaya, Une source britannique (1916) relative la question arménienne, Ankara, sistem Ofset, 1985.
22. Congrès National, Documents relatifs aux atrocités commises par les Arméniens sur la population musulmane,
Constantinople 1919.
23. Das armenier Problem in neun Fragen und neun Antworten, Ankara, Institut für Aussenpolitik, 1982.
24. Direction Générale de la Presse et de l’Informatien, Documents, Ankara, 1982.
25. Direction Générale de la Presse et de l’Information, Documents sur les Arméniens ottomans, t.II, Ankara, (1983).
26. Direction Générale de la Presse et de 1’Information, 7Oème Anniversaire d’un journa1 arménien: 1908-1979, Ankara, 1979.
27. Directorate General of Press and Information, Documents, Vol.1, Ankara (1982).
28. Directorate General of Press and Information, Documents en Ottoman Armenians, Vol.11, Ankara, (1983).
29. Gürün, Kamuran, The Armenian File, London, Weidenfeld and Nicholson, in association with K. Rustem and Brother, 1985.
30. Gürün, Kamuran, Le dossier arménien, Paris, Triangle, 1984.
31. International Terrorism and the Drug Connection, Ankara, Ankara University, 1984.
32. Karal; Enver Ziya, Armenian Question: 1878-1923, Ankara, Gündüz, 1975.
33. La Custièn Armenia en Nueve Preguntas y Respuestas, Ankara, Instituto de Politica Extranjera, 1982.
34. Le Général Mayevski, Les massacres d’Arménie.
35. Le Problème arménien: neuf questions, neuf réponses, Ankara, Institut de politique étrangère, 1982.
36. Le terrorisme international et le traffic stupéfiants, Ankara, Université d’Ankara, 1984.
37. McCarthy, Justin, Muslims and Minorities: the Population of Ottoman Anatolia and the End of the Empire, New York and
London, New York University Press, 1983.
38. McCarthy, Justin, Terrorismo Armenio: La Historia Como Veneno y Como Antidoto, Kentucky, E.U.A., Universidad de
Louisville, 1984.
39. Mise au point sur la propaganda arménienne contre la Turquie, Ankara, Institut de Politique Etrangère, 1982.
40. Proces de l’attentat d’Orly: 19 fevrier-2 mars 1985, depositions et pladoirie, Ankara, Faculté des Sciences Politiques 1985.
41. Terrorist Attack at Orly; Statements and Evidence Presented at the Trial, February 19-March 2, 1985, Ankara, Faculty
Political Science, 1985.
42. Schemsi, Kara, Turcs et Arméniens devant 1’histoire: nouveaux témoignages russes et turcs sur les atrocités arméniennes
de 1914 1918, Genève, Imprimerie nationale, 1919.
43. Setting the Record Straight on Armenian Propaganda Against Turkey.
44. Şimşir, Bilal N., Apercu historique sur la question arménienne, Ankara, Société Turque d’Histoire, 1985.
45. Şimşir, Bilal N., ed., British Documents on Ottoman Armenians: Vol.1, 1856-1880, Ankara, Turkish Historical Society,
1983
46. Şimşir, Bilal N., The Deportees of Malta and the Armenian Question: Ankara, Foreign Policy Institute, 1984.
47. Şimşir, Bilal N., ed., Documents Diplomatiques Ottomans, Vol.1 (1886-1893), Ankara, Société Turque d’Histoire, 1985.
48. Şimşir, Bilal N., The Genesis of the Armenian Question, Ankara, Turkish Historical Society 1984; 2nd pr.: 1985.
49. Senyel, Selahi R.; Displacement of the Armenians: Documents; Le Déplacement des populations arméniennes: Documents;
Ermeni Tehciri ve Belgeler, Ankara, Baylan Matbaasi, 1978.
50. The Armenian Issue in Nine Questions and Answers, Ankara, Foreign Policy Institute, 1982.
51. Feigl, Erich, A Myth of Terror, 1991, Edition zeitgeschichten Freilassung Salzburg, p. 85